Leestijd:
Portret: Marga Minco
Achtergrond
Marga Minco
Nederlandse
Ginneken
31 maart 1920
Het bittere kruid, De val en Nagelaten dagen
Schrijven om familie tot leven te wekken
“Het onderwerp van mijn romans is vaak de oorlog. Ik kom altijd weer op die periode ’40-’45 terug. Ik wil het vaak niet, maar die jaren hebben mij het hevigst aangegrepen, en daarom schrijf ik erover.” Aldus Marga Minco, die met haar beknopte maar krachtige boeken een enorme invloed uitoefende op het Nederlandstalige literatuurlandschap.
De gelauwerde schrijfster was twintig toen het Duitse leger Nederland binnenviel. De feiten die erop volgden zouden haar leven voorgoed veranderen. Ze verloor alles wat ze bezat. Na de oorlog schreef ze op een ingetogen en geserreerde wijze over die verschrikkingen. Ze voelde dat ze dat moest doen, al was het maar om haar ‘familieleden verder te laten leven, door over ze te schrijven.’
De impact van Het bittere kruid (1957) valt niet te onderschatten. We zouden zelfs kunnen stellen dat haar debuutroman voor een kentering zorgde in de manier waarop de Jodenvervolging als thema in de Nederlandse literatuur behandeld werd. Op zijn minst is het een aangrijpend relaas over het tragische lot van een Joodse familie in Nederland, dat wat ons betreft een plaats in de literaire canon verdient en vandaag misschien wel meer dan ooit in de leeslijst van elke middelbare school zou moeten staan.
Spring naar
De auteur met vele namen: over het leven van Marga Minco
Een kentering in de Nederlandstalige oorlogsliteratuur: over haar debuutroman Het bittere kruid
Marga Minco in het buitenland: een interview met Mincovertaler Jeannette K. Ringold
Verdiep je verder in het werk en leven van Marga Minco
Illustraties: Maarten Streefland
De auteur met vele namen: over het leven van Marga Minco
31 maart 1920, Ginneken. In een duplexwoning in de Prins Hendrikstraat 5 verzamelen iets na 11 uur de Joodse vertegenwoordiger Salomon Menco, zijn vijfjarige zoon Dave en eenjarige dochter Bettie rond het kraambed dat in het huis is opgesteld. In het bed ligt Grietje Menco-Van Hoorn, onderwijzeres van opleiding en net moeder geworden van het uiterst kleine schepsel dat ze in haar armen houdt. Even was er paniek geweest, omdat het kind bij de geboorte ‘volslagen geel’ had gezien, maar de aanwezige zuster had adequaat ingegrepen en alle gevaar afgewend, waardoor de familie opgelucht kon ademhalen en Sara in haar midden kon verwelkomen.
Uiteraard kennen we Sara Menco als Marga Minco, de succesvolle en invloedrijke auteur die gelauwerd wordt voor de belangrijke oorlogsthema’s die ze aansnijdt en de subtiele stijl die ze hanteert. Sara veranderde haar voornaam evenwel al een hele tijd voor deze feiten. Ze deed dit naar verluidt in eerste instantie omdat er in de jaren twintig een populair spotliedje de ronde deed waarin een Sara werd uitgejouwd omdat haar rok afzakte. De kinderen uit de buurt zongen dit liedje telkens wanneer ze de kleine Sara zagen passeren, totdat de schrijfster in spe er genoeg van had en van haar ouders eiste dat ze voortaan Selma genoemd zou worden. Na lang te zeuren gaven haar ouders toe. Als tiener was ze dan weer een zomer lang Sonja en in de Bredasche Courant publiceerde ze stukjes onder de bijnaam ‘Hus’, zoals haar familieleden haar ook noemden. Minco is geen pseudoniem, maar haar werkelijke achternaam: een ambtenaar had aan het begin van de twintigste eeuw een fout gemaakt en de klinker ‘i’ in een ‘e’ veranderd. Later gaf Marga in een interview toe dat de situatie nogal verwarrend was en ze thuis altijd hoorde: “Minco, zich noemende Menco.” Zelf verkoos ze duidelijk de oude spelling. In tegenstelling tot de speelse naamsveranderingen in Selma en Sonja, en de onschuldige verwarring rond Menco en Minco, was de naamswijziging in Marga pure ernst. Het was de naam die op haar nieuwe persoonsbewijs stond toen ze in de jaren veertig diende onder te duiken. Eerst heette ze Margaretha Faas, maar omdat die papieren zo slecht waren nagemaakt, kreeg ze er nieuwe en koos ze voor de naam Marga Faes van Hoorn. Op haar derde persoonsbewijs heette ze Fimkje Kooi, naar een Friezin uit Tietjerksteradeel die in werkelijkheid op jonge leeftijd overleden was. Alleen de naam Marga bleef ze na 1943 gebruiken.
Het ene adres is het andere niet
In 1924 verhuisden de Minco’s van de Prins Hendrikstraat in Ginneken naar de Bouwerijstraat in Breda. Het gezin was financieel afhankelijk van de zaken van Marga’s vader, die volgens haar ‘vaak op reis was voor grote firma’s’, maar van wie ze nooit geweten heeft wat hij precies deed. In 1924 boetten de Minco’s aan ruimte in wegens de financiële tegenslagen op dat mysterieuze werk van Salomon, maar vijf jaar later keerde de wind en verhuisden ze naar een grotere woning in de Teteringenstraat. Marga had het hier ontzettend naar haar zin, niet in het minst omdat de kinderen elk een eigen slaapkamer kregen. Heel lang kon ze hier echter niet van genieten, want niet veel later verhuisden ze naar een huis in de Loopschansstraat, waar ze tot 1941 bleven wonen. Waarom de verhuisplannen en verschillende woningen van de Minco’s het vernoemen waard zijn? Omdat het huis een centraal beeld en belangrijk motief is in het werk van Marga. De betekenis ervan is tweeledig. Enerzijds is het huis een veilige plek van onschuld en belofte. Als intacte gezinswoningen worden ze bevolkt door levendige personages, die met elkaar praten en voor elkaar zorgen. De herinnering aan het voltallige gezin Minco, dat tijdens de oorlog uiteengerukt wordt, ligt erin geborgen. Anderzijds is het huis in Marga’s oeuvre verlaten, onherstelbaar verwoest of door anderen in beslag genomen. Het leven is letterlijk uit deze woningen weggenomen en zal er voor de weggevoerden nooit meer ontkiemen. Sterker nog, de personages die die gedwongen ‘verhuizing’ overleefden en terugkeerden, moeten de rechtstreekse confrontatie met hun vroegere woonhuizen aangaan voor ze een eigen toekomst in een ander huis kunnen uitbouwen. Die confrontatie is aartsmoeilijk en voor velen zelfs onmogelijk.
Een verschrikkelijke oorlog
De manier waarop de Jodenvervolging en -uitroeiing het leven van de slachtoffers verstoord heeft, is bij uitstek de rode draad door Minco’s oeuvre. Dit terugkerende thema voegt een autobiografische component toe aan het werk van Minco, die zelf op de vlucht sloeg voor de Duitsers. De schrijfster verloor alles tijdens de Tweede Wereldoorlog. Te beginnen met haar job. Als journaliste bij de Bredasche Courant bracht ze verslag uit van de plaatselijke nieuwswaardigheden, schreef ze literaire stukken en film- en toneelrecensies. Tot de Duitsers aan de macht kwamen en Minco door een plaatselijke functionaris van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) ontslagen werd. De reden hiervoor? Ze werd beschuldigd van het schrijven en verspreiden van anti-Duitse pamfletten. Ten onrechte, natuurlijk. De werkelijke toedracht was glashelder: Marga Minco werd ontslagen louter omdat ze Joods was.
Het ontslag was slechts een voorbode van wat Minco tussen 1942 en 1943 te wachten stond. Op een jaar tijd verloor ze haar hele gezin. Haar zus Bettie, die werkzaam was als verpleegster in het Centraal Israëlitische Ziekenhuis in Amsterdam, werd bij een van de eerste grote razzia’s in 1942 opgepakt en naar Auschwitz gedeporteerd. In april 1943 volgden Minco’s ouders, die eerder al verplicht verhuisden naar het zogenaamde Judenviertel in Amsterdam. Via Westerbork belandden ze in het vernietigingskamp Sobibor. Marga wist te ontkomen en dook onder bij haar broer Dave en diens vrouw Lotte. Ze bleekten hun haren en epileerden hun wenkbrauwen, opdat ze niet als Joden herkend zouden worden. De hospita rook echter onraad en zette hen op straat, waarop Dave het plan opvatte om naar Utrecht te gaan, waar hij nog een adres kende. Op het Centraal Station van Amsterdam liep het mis. Bij het kaartjes kopen werd Lotte gearresteerd. Dave wist nog lang genoeg te ontkomen om zijn tas met papieren en geld aan zijn zus te geven die al in de trein naar Utrecht was gestapt. Hij voegde zich daarna vrijwillig bij zijn opgepakte vrouw.
Marga Minco overleefde de meest duistere oorlogsjaren ondergedoken bij een daglonersfamilie in Nieuw Vennep en op een oude boerderij in Heemstede. Bert Voeten, de niet-Joodse dichter en journalist waarmee Minco al voor de oorlog verkering had, zocht haar in Heemstede weer op. Ze stichtten een gezin en betrokken rond 1950 een huis aan het Oosterpark in Amsterdam dat aan de schilder Willem Witsen had toebehoord. Witsen had er zelfs vooraanstaande aanhangers van de Beweging van Tachtig ontvangen. De impressionisten George Hendrik Breitner en Isaac Israëls hadden er hun atelier en naar verluidt had de Franse dichter Paul Verlaine er meermaals gelogeerd. Zelf deelden Marga Minco en Bert Voeten het huis met de dichter Jacques C. Bloem en later met Gerrit Kouwenaar. Ook Gerrit Achterberg, Martinus Nijhoff en A. Roland Holst behoorden tot de dichte kring van het schrijverskoppel en kwamen regelmatig op bezoek.
Zo rijk het gezin Minco-Voeten was aan warm gezelschap, zo krap zat het er financieel bij. Minco publiceerde haar eerste kortverhalen in het maandblad Mandril, maar veel hield ze daar niet aan over. Het was een hele klus om de deurwaarder op afstand te houden en op een gegeven moment werd zelfs de elektriciteit afgesneden, waardoor het gezin dagenlang in het donker zat. Een wanhopige situatie die veranderde aan het einde van de jaren vijftig, toen Minco’s debuutroman Het bittere kruid (1957) een waanzinnig succes kende. In de vorm van een Ooievaarpocket en voor de prijs van ƒ 1,50 werden er meteen twintigduizend exemplaren van verkocht. Het bittere kruid wist het Nederlandse lezerspubliek te raken, niet alleen met zijn eenvoudige en beknopte stijl, maar ook met zijn uiterst aangrijpende onderwerp.

Meer portretten lezen? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte
Je ontvangt tweewekelijks een mail met de nieuwste artikelen, relevante boekentips en exclusieve winacties
Een kentering in de Nederlandstalige oorlogsliteratuur: over haar debuutroman Het bittere kruid
Het bittere kruid van Marga Minco is een van de meest toonaangevende romans in de Nederlandstalige literatuurgeschiedenis. Hieronder een beknopte beschouwing van de (literair-)historische context waarin het boek verscheen om het belang ervan te duiden.
Onze collectieve kennis over de Holocaust heeft sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog een evolutie doorgemaakt. Historisch onderzoek heeft ons geleerd hoe gruwelijk de Jodenvervolging werkelijk was. Door de verordeningen van de Duitse bezetter werd het Joodse volk gepest, gediscrimineerd, weggevoerd en vermoord, opdat het Derde Rijk judenfrei zou zijn. De cijfers spreken boekdelen. In Nederland werden 107.000 van de circa 140.000 Joden gedeporteerd. Dat is 76 procent van de totale Joodse bevolking. Slechts 5.200 Nederlandse Joden keerden terug. In België werden van de circa 70.000 Joden die er bij aanvang van de oorlog wonen 25.000 naar concentratiekampen overgebracht. Antwerpen werd bijzonder hard geraakt wanneer in de zomer van 1942 drie grootschalige razzia’s het leven van honderden Joodse gezinnen verwoestten. Maar ongeveer 1.000 Belgische Joden overleven de deportaties. Bij schatting kwamen in totaal 6 miljoen Joden in vernietigingskampen om het leven.
De cijfers van de Holocaust zijn niet anders dan hallucinant te noemen. De Jodenvervolging heeft hierdoor in het collectieve geheugen een unieke status ‘verworven’, wat maakt dat het lot van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog niet naast dat van andere oorlogsslachtoffers geplaatst kan worden.
Dat was evenwel niet altijd het geval. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog werd er aan de vervolging van de Joden, zowel in geschiedschrijving als literaire fictie, nauwelijks aandacht besteed. Iedereen had afgezien en dat was voor de Joden niet anders geweest, zo was de veronderstelling. In België, waar het hele oorlogsdebat gekaapt werd door het thema collaboratie en de bestraffing ervan, zou deze houding pas in de jaren 1960 lichtjes veranderen. De aanleiding was het proces rond Adolf Eichmann, het nazikopstuk dat verantwoordelijk was voor de systematische genocide op het Joodse volk. Door frequent te berichten over het proces brachten de media de wreedheid van de Endlösung tot in de woonkamers van de mensen. Voor velen was het de eerste keer dat ze met de meest duistere kant van het naziregime geconfronteerd werden. In België was het zelfs wachten tot de jaren 1980 vooraleer er een volwaardige studie over de Jodenvervolging verscheen, van de hand van de Franstalige historicus Maxime Steinberg. Pas in de jaren 1990 volgden er studies in Vlaanderen. Tot recent was de aandacht voor de Jood in Vlaamse literaire fictie nog bedroevender. Decennialang stond bij geen enkele Vlaamse auteur de Jodenvervolging centraal. Een uitzondering was Hugo Claus. In onder meer De verwondering en Het verdriet van België krijgt het lot van de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog een prominente plaats, en ook in romans als De hondsdagen, De koele minnaar, Het jaar van de kreeft en De geruchten duiken er telkens verwijzingen op naar de Jodenvervolging. Met name de racistische en antisemitische clichés die ook na de oorlog nog de ronde doen in bepaalde Vlaams-nationalistische kringen, is een thema dat Claus in zijn romans scherp uit laat komen.
In Nederland kwam de studie van de Holocaust sneller op. Al in 1950 bracht Abel Herzberg de Nederlandse Jodenvervolging in kaart. In de jaren 1960 volgden de geschiedkundige werken van Jacques Presser en Loe de Jong. In literaire fictie blijft het thema aanvankelijk op de achtergrond. De Jodenvervolging kwam wel aan bod in persoonlijke verhalen van Joden die vanuit een zogenaamde cri du coeur getuigden over wat ze hadden meegemaakt, maar vaak gaat het om boeken die – ondanks hun belang – de tand des tijds niet hebben doorstaan. In het werk van meer vooraanstaande literaire auteurs bleef het thema dan weer lang zoek. Een vroege uitzondering was De ondergang van de familie Boslowits (1946) van Gerard Reve, een novelle waarin de ik-verteller tijdens zijn jeugdjaren kennismaakt met een buurgezin, dat tijdens de oorlog uiteengerukt wordt en verdwijnt. Hoewel het gezin Boslowits op geen enkele pagina expliciet als Joods benoemd wordt, is het duidelijk dat het een Joods gezin betreft dat onderduikt voor de Duitse bezetter. In het volgende decennium verschijnt er geen enkele roman van literaire waarde die de Jodenvervolging thematiseert. Tot in 1957 de publicatie van Het bittere kruid literair Nederland met verstomming slaat.
Geen twee woorden, als het met één kan
Marga Minco’s oorlogsroman verhaalt de lotgevallen van een Joodse familie tijdens de Tweede Wereldoorlog vanuit het perspectief van een jongvolwassen vrouw, die een gefictionaliseerde versie is van de auteur. In korte hoofdstukken komt de lezer meer te weten over het doen en laten van het gezin in oorlogstijd, en hoe de Duitse anti-Joodse verordeningen hun dagelijkse leven verstoren. Ondanks de grote betrokkenheid bij het thema, is de manier waarop Marga Minco het eigen leed verwoordt zonder meer sober en ingetogen. Haar vertelstijl omzeilt elke emotie, waardoor ze de vaak verschrikkelijke feiten haast neutraal beschrijft. Het vertelperspectief heeft daar ongetwijfeld mee te maken. Omdat het jonge en naïeve personage niet goed inschat hoe gevaarlijk de omstandigheden zijn waarin ze verkeert, vertelt ze droog en afstandelijk hoe ze antisemitisch bejegend wordt, gedwongen wordt haar huis te verlaten en voor altijd gescheiden wordt van haar familieleden. Daar komt bij dat het onderwerp waarover Minco schrijft van dien aard is dat er haast geen manier bestaat om het adequaat onder woorden te brengen. Al helemaal niet voor iemand die een dergelijk trauma zelf meemaakte, waardoor het aannemelijk is dat Minco met haar afstandelijke vertelstijl vooral zichzelf wilde beschermen. Alsof elk woord er één te veel zou kunnen zijn. Voor de verschrikkingen in de kampen is er bijgevolg in de literatuur van Minco nooit plaats geweest. De gruwel daar was te groots en grotesk, en niet geschikt voor de verhalen waarin het kleine leed een centrale rol speelde. Nuchter en gereserveerd als ze zelf was, was deze opzet en vertelstijl haar volledig eigen.
Het bittere kruid is eigenlijk in de oorlog ontstaan. Minco schreef het verhaal ‘De Lepelstraat’, het veertiende hoofdstuk van de roman, in 1942, net na de eerste razzia die ze meemaakte. “Het verhaal ben ik net als al mijn bezittingen kwijtgeraakt, maar toen ik vijftien jaar later aan Het bittere kruid begon, stond het me nog woordelijk voor ogen”, geeft de auteur later te kennen. Ze vindt het cru om te zeggen dat ze tijdens de oorlog aan haar debuut begonnen is: “Al mijn familieleden zijn omgekomen… Ik kende de afloop van het verhaal niet. Ik schreef over wat me verwonderde, en beangstigde.” Na de oorlog stuurde ze de verhalen op naar het tijdschrift Maatstaf. Uitgever Bert Bakker liet zijn oog erop vallen en besloot ze uit te geven.
Het succes van Het bittere kruid zorgde in Nederland voor een kentering. Waar er in de jaren 1950 amper literatuur over de Jodenvervolging verscheen, kwam er in de loop van de jaren 1960 een stroom van ‘egodocumenten’ op gang die het leed van de Joodse bevolking tijdens de Tweede Wereldoorlog thematiseerde. Die boeken hadden zeker niet allemaal dezelfde literaire waarde als het werk van Marga Minco, maar ze hielden het Holocaustthema in de Nederlandse literatuur wel in leven. Belangrijke en succesvolle publicaties als Kinderjaren (1978) van Jona Oberski, Strepen aan de hemel (1985) van Gerhard Durlacher en de uitgave van de brieven van Etty Hillesum, die in Auschwitz om het leven kwam, werden mogelijk gemaakt door de invloed die Het bittere kruid op de Nederlandse literatuurgeschiedenis heeft uitgeoefend. Ondertussen schreven Harry Mulisch, Arnon Grunberg, Marcel Möring, Ischa Meijer, Chaja Polak en talloze andere belangrijke auteurs over de Jodenvervolging. In zekere zin zijn zij allemaal schatplichtig aan Marga Minco.
Marga Minco schreef in de jaren na de publicatie van Het bittere kruid nog talloze romans en (kort)verhalen waarin de Jodenvervolging een prominente rol speelt. We denken dan onder meer aan Het adres (1957), De andere kant (1959), Een leeg huis (1966), De val (1983) en De glazen brug (1986), telkens uiterst korte boekjes die geschreven zijn in dezelfde – op het eerste gezicht eenvoudige – stijl als die van haar debuutroman, maar een diepgang bevatten die geen enkele auteur kan imiteren. Verhalen van Minco waarin het lot van de Joden niet centraal staat, zoals Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren (1974), zijn dan weer erg absurdistisch en komisch van aard. Verder schreef ze ook kinderverhalen. Om maar aan te tonen dat Marga Minco van veel markten thuis is, een feit dat de jury van de P.C. Hooft-prijs in 2019 onderkende door de prestigieuze oeuvreprijs aan de inmiddels 100-jarige auteur toe te kennen.
Marga Minco in het buitenland: een interview met Mincovertaler Jeannette K. Ringold
Het bittere kruid van Marga Minco is ondertussen een klassieker in de Europese literatuur. De roman is onder meer beschikbaar in het Engels, Frans, Duits, Noors, Zweeds, Hongaars, Chinees en Welsh. Tot op vandaag komen er vertalingen bij, gesubsidieerd door het Nederlands Letterenfonds. In 2018 lag een nieuwe editie van A erva amarga in de Portugese boekenwinkel en in 2019 verscheen Pita Patara in het Odia, de officiële taal van de Indiase staat Odisha. Het Duitse Das bittere Kraut werd in 2020 hertaald door Marlene Müller-Haas, die ook het werk van onder meer Ferdinand Bordewijk, Paul Claes, Adriaan van Dis, Arthur Japin en Harry Mulisch naar het Duits vertaalde.
In 2020 verscheen eveneens een hertaling van de Engelse versie, Bitter Herbs. En dat werd tijd, want de originele vertaling van Roy Edwards dateerde ondertussen uit 1960. De Amerikaanse Jeannette K. Ringold, die onder andere het werk van Anna Enquist, Leon De Winter en Carl Friedman naar het Engels vertaalde, kreeg de eer om aan een nieuwe editie te werken. Ringold is in 1939 in Amsterdam geboren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verloor ze haar beide ouders in Auschwitz. Zelf kon ze onderduiken in Deventer, waar ze als driejarig kind bij de ene familie na de andere terechtkwam.
In 1954 ging ze met haar pleeggezin in Californië wonen. Aan de Universiteit van Californië in Berkeley behaalde ze een PhD in Romaanse talen en literatuur, waarop ze in het hoger onderwijs Frans ging doceren. Toen de letterenfaculteit daar op een gegeven moment geen budget meer voor had, ging Ringold op zoek naar alternatieve manieren om geld te verdienen en rolde ze ‘toevallig’ in het vertalen. Ze vertaalde eerst technische en zakelijke materie, waaronder het psychiatrische werk van een collega van haar man. Haar eerste ‘literaire’ vertaling volgde in 1982, toen ze samen met haar vriendin en auteur Janet Lewis een verhalende juridische tekst van de zestiende-eeuwse Franse jurist Jean De Coras naar het Engels omzette. Vertalingen van Nederlandse literatuur volgden in de jaren erna.
Ringold maakte voor het eerst kennis met het werk van Marga Minco in 1960. De vertaalster studeerde op dat moment voor haar master aan de Colombia-universiteit in New York. Op een dag kwam een van haar studiegenoten met een ‘interessant boekje’ aanzetten. ‘Dat was dus de Engelse versie van Het bittere kruid. Een goede vertaling ook. Het greep me meteen aan.’ Maar vooral Minco’s verhaal Het adres, dat Ringold in het Nederlands las, zou een enorme impact op haar hebben. Het verhaal en de schrijfstijl hadden Ringold zo in de ban dat ze het wel moest vertalen. ‘Al was het maar zodat mijn man en vrienden het konden lezen.’ Maar het bleef niet bij een persoonlijke vertaling alleen. Het literaire tijdschrift TriQuarterly (Northwestern University), waarin Ringold ook haar vertaling van De Coras publiceerde, was wel te vinden voor een publicatie van Het adres. Ze vonden het alleen wat kort en wilde er graag een stuk bij. ‘Dus bezorgde ik hen een vertaling van het verhaal De dag dat mijn zuster trouwde (1970). Wonderlijk mooi vind ik dat.’ Zo geschiedde: in 1984 verschenen Ringolds vertalingen in het tijdschrift. In 1990 volgde The Fall, de Engelse vertaling van De val. ‘De Nederlandse uitgever van Marga Minco had eerst een andere vertaler benaderd om De val naar het Engels om te zetten. Ze waren niet tevreden over het resultaat en contacteerden mij voor een nieuwe poging. Ik leverde hen een stukje en de rest is geschiedenis.’
Ringold kwam voor het eerst met Marga Minco in contact toen ze Het adres aan het vertalen was. ‘Er was een zin die ik niet goed begreep, die maar niet lekker liep. Ik schreef aan de uitgever of ze me konden helpen en zij gaven mijn vraag door aan Marga. Zo heb ik haar leren kennen.’ Hieruit bloeide een mooie vriendschap. Altijd als Ringold naar Nederland kwam, probeerde ze bij Marga Minco langs te gaan. Of ze het dan over Ringolds vertalingen hadden? ‘Nee, eigenlijk niet. Marga gaf nooit commentaar op mijn vertalingen.’ Dat terwijl het vertalen van Marga Minco’s werk niet vanzelfsprekend is. In haar boeken telt elk woord. ‘De korte zinnen zijn de moeilijkste. Daar kan ik uren over piekeren. Vaak worden ze langer in het Engels. Dat wil ik liever niet.’ Ook aan elementen toevoegen heeft Ringold een grote hekel. Ze vertaalt en legt niet uit, zegt ze. Maar af en toe kan ze niet anders. ‘Op de eerste pagina van Het bittere kruid staat het woord ‘soldaat’. In Nederland is het meteen duidelijk dat het om een Duitse soldaat gaat, maar in de VS is dat niet het geval. Dan voeg ik German toe aan de vertaling. Maar ik vind zoiets altijd vervelend (lacht).’
Of het werk van Marga Minco in de Verenigde Staten een even groot succes kende als in Nederland? ‘Neen. Daarvoor is de Nederlandstalige literatuur niet bekend genoeg in Amerika. Er is ook weinig belangstelling voor vertalingen. Slechts drie procent van alle boeken die in Amerika worden uitgegeven, zijn vertalingen. Dat is niets. Het is dus heel fijn dat de Engelse vertaling van De avond is ongemak (2018) van Marieke Lucas Rijneveld, vertaald door Michele Hutchison, de International Booker Prize gewonnen heeft. Dat zet de Nederlandse literatuur hier wat prominenter in beeld.’ Wij kunnen niet anders dan hopen dat de nieuwe Engelse vertaling van Het bittere kruid er baat bij heeft.
Meer lezen van en over Marga Minco?
Marga Minco schreef een omvangrijk oeuvre bij elkaar, dat uitgegeven werd door Uitgeverij Bert Bakker en later Prometheus. Naast oorlogsromans verschenen er ook verhalen van haar hand die niets met de oorlog te maken hebben, zoals Meneer Frits en andere verhalen uit de vijftiger jaren (1974). Vaak zijn deze stukken absurdistisch en komisch van aard. Verder schreef Minco ook enkele jeugdboeken, waaronder De verdwenen bladzij (1994).
Dat Marga Minco een veelzijdige auteur is, onderkende de jury van de P.C. Hooft-prijs door in 2019 de prestigieuze oeuvreprijs aan de toen 99-jarige auteur toe te kennen. Wel was hier enige controverse rond, toen het duidelijk werd dat de bestuursvoorzitter van de Stichting een kleinkind bleek te zijn van de mensen die de bezittingen van Marga Minco’s ouders na de oorlog hebben toegeëigend. Minco’s reactie op het nare toeval was, bij de woorden van haar dochter Jessica Voeten, kenmerkend: ‘… Bij het horen van de naam reageert mijn moeder beslist. Ze denkt enige tijd na en zegt dat het misschien, ook voor hem, toch een beter idee is als iemand anders haar op 10 december belt.’ Om eraan toe te voegen ‘dat hij er ook niets aan kan doen’.
Naast de P.C. Hooft-prijs won Minco ook nog de Vijverbergprijs voor Het bittere kruid, de Annie Romein-prijs en de Constantijn Huyens-prijs voor haar hele oeuvre.
Interessante secundaire literatuur over het leven en werk van Marga Minco lees je met De wegen van Marga Minco (1999) van de Amerikaanse hoogleraar Johan P. Snapper, dat in vertaling verscheen bij Bert Bakker. Van het boek werd veelvuldig gebruikgemaakt om het bovenstaande artikel te schrijven. In Schrijven (1980), waarin de schrijver Jan Brokken een reeks interviews afneemt met de belangrijkste Nederlandstalige auteurs van dat moment, neemt Marga Minco een plaats in naast Harry Mulisch, Jan Wolkers, Hella Haasse, Simon Carmiggelt en Hugo Claus.
Wie een mooi beeld wil krijgen van Marga Minco, moet zeker haar interviews lezen. Ook al stond ze de pers maar af en toe te woord, de interviews die ze gaf zijn tijdloos te noemen. Een van de bekendste interviews is haar gesprek met Ischa Meijer dat je hier kan teruglezen. Een van haar laatste interviews tot dit moment van schrijven, is haar gesprek met de Volkskrant. Ook staat er op de website van de NPO een documentaire over en met Marga Minco online waar een bezoek wordt gebracht aan haar huis in Amsterdam.