Leestijd:
Portret: John Berger
Achtergrond
John Berger
Brit
5 november 1926
Londen (Verenigd Koninkrijk)
2 januari 2017
Antony (Frankrijk)
Booker Prize in 1972 voor zijn roman G.
G., Anders zien, Van A tot X
De vrucht van hun arbeid bestaande uit Varken aarde, Ver weg in Europa en Sering en vlag
Hij zag het anders
Enkele jaren geleden stierf John Berger op negentigjarige leeftijd. Hij was schrijver, schilder, kunstcriticus, scenarist, essayist, dichter en vertaler, maar hij was vooral een van de meest revolutionaire en invloedrijke geesten van het naoorlogse Europa. Deze wereldwijze man leefde nochtans teruggetrokken op het Franse platteland. Hij was een begenadigd waarnemer, die altijd vertrok vanuit een observatie en daaraan onderweg hogere inzichten knoopte. Zo veranderde zijn BBC-serie Ways of Seeing, uitgebracht in boekvorm onder de titel Anders zien, in de jaren zeventig de manier waarop een hele generatie naar kunst keek.
Berger liet een breed oeuvre van fictie en non-fictie na, waarin kunst en maatschappij een grote rol spelen. Dat bewees hij al in zijn debuutroman A Painter of Our Time, die zelfs een tijdje uit de handel werd genomen vanwege vermeende communistische sympathieën. Ook de onlangs opnieuw uitgebrachte essaybundel Waarom naar dieren kijken blijft actueel in deze tijden waarin onze relatie met de natuur onder druk staat.
Spring naar
Remember, remember the 5th of November: leven en werk van John Berger
A Painter of Our Time: het verboden dagboek van Janos Lavin
Waarom naar dieren kijken: het werk van John Berger blijft actueel
Illustraties: Maarten Streefland
Remember, remember the 5th of November: leven en werk van John Berger
De eigenzinnige Brit John Berger zag het levenslicht op Bonfire Night, de avond waarop de Britten elk jaar herdenken hoe Guy Fawkes in 1605 betrapt werd toen hij een poging deed om het parlementsgebouw op te blazen met zesendertig vaten buskruit. Een veelzeggende geboortedatum voor een schrijver die eeuwen later het politieke establishment af en toe op figuurlijke wijze liet ontploffen met zijn gevatte commentaren.
Berger groeide op in een alledaags middenklassegezin in Stoke Newington. Voor ze zich settelden in de Londense voorsteden, hadden Bergers ouders elk hun politieke idealen nagestreefd. Zijn moeder stond als suffragette mee op de barricaden voor het vrouwenstemrecht. Zijn vader, die eigenlijk priester wilde worden in de Anglicaanse Kerk, had vrijwillig dienst genomen bij het Britse leger en vocht aan het front in 1914. Naast enkele medailles hield hij daar ook ernstige psychische trauma’s aan over, die als een donkere wolk boven het gezin hingen.
Toen John Berger zes jaar was, moest hij op kostschool. Hij was een prima student, maar vond het leven in de Britse privéscholen, onder andere St. Edwards in Oxford, ronduit gruwelijk. Hij noemde het een ‘fascistoïde opleiding … een opleiding voor legerofficieren en folteraars’. Hij vluchtte weg in een wereld van kunst en poëzie. Hij verslond boeken – Charles Dickens, Ernest Hemingway, Anton Tsjechov, maar ook anarchistische auteurs zoals Kropotkin – en begon zelf te schrijven en te schilderen. Op zijn zestiende verliet hij de naar eigen zeggen ‘barbaarse’ cultuur van de kostschool en ging hij, tegen de wil van zijn vader in, kunst studeren in Londen. Het was een spannende tijd: de Tweede Wereldoorlog woedde volop, maar Berger genoot met volle teugen van de creatieve vrijheid en de liefde.
Op zijn achttiende moest hij het leger in. Daar kwam hij voor het eerst in contact met de armoede en de ongelijkheid van de arbeidersklasse en werden de kiemen van zijn latere radicale marxistische ideeën gelegd, al werd hij nooit officieel lid van de communistische partij. Ook schreef hij er de brieven voor zijn vaak analfabete medesoldaten.
Na zijn diensttijd studeerde Berger teken- en schilderkunst aan de Chelsea School of Art in Londen. In 1948 trouwde hij met de illustratrice Pat Marriot. Het koppel woonde samen in een kleine flat in Hampstead, maar hun wegen scheidden al snel. Hij verdiende zijn boterham als tekenleraar aan het St. Mary’s Teacher Training College en kon een aantal van zijn kunstwerken tentoonstellen in Londense galerieën. Hij voelde zich sterk aangetrokken tot het kubisme van Pablo Picasso en Fernand Léger en bewonderde de Russische dissidente beeldhouwer Ernst Neizvestny, over wie hij later ook zou schrijven.
Vanaf 1950 ontpopte Berger zich als kunstcriticus en schreef hij essays, onder andere voor The New Statesman, waarin hij de traditionele kunstwereld, die volgens hem alleen rond geld en winst draaide, in vraag stelde. Als rasechte marxist vond Berger dat alle kunst maatschappelijk geïnspireerd moest zijn. Midden jaren vijftig – in volle Koude Oorlog – verruilde hij zijn penseel voor een pen en legde hij zich volledig toe op het schrijven, vooral vanuit politieke overwegingen. Hij werd een veelbesproken jonge criticus die graag tegen de schenen van het establishment schopte, al beweerde hij dat hij diep in zijn hart nog altijd een schilder was: ‘Mijn hart en mijn blik zijn die van een schilder gebleven.’ Hij vergaarde inderdaad roem vanwege zijn vlijmende woorden. Toch zijn de subtiele observaties even essentieel in zijn werk. Jeanette Winterson beschreef zijn stijl zeer treffend: ‘Hij hanteert gedachten zoals een schilder verf gebruikt en je kunt zijn taal bijna aanraken.’
Londense depressie
In 1955 trouwde John Berger voor de tweede keer, dit keer met de adellijke Rosemary Guest, die twintig jaar ouder was. Na enkele schriftelijke schermutselingen met Londense critici, onder andere over de politieke toestand in Hongarije, trok hij samen met zijn nieuwe vrouw naar haar buitenverblijf in het landelijke Gloucester. Londen was een opwindende plek geweest, waar hij naam had kunnen maken als schrijver, maar Berger kon alle controverse, woede en paranoia niet langer aan. De pijn die gepaard ging met zijn vlucht uit Londen bracht inspiratie in de vorm van een eerste roman: A Painter of Our Time (1958). Het boek wemelde van de communistische ideeën en werd daarom zelfs even uit de handel genomen. Toch liet Berger zich niet uit het lood slaan. In 1960 werden zijn essays over kunst voor de eerste keer samengebracht in de bundel Permanent Red: Essays in Seeing, waarbij hij al in de titel schilderkunst en socialisme op ingenieuze wijze combineerde. Dat was de reden waarom zijn Amerikaanse uitgever dit werk in de Verenigde Staten onder een andere titel uitbracht: Toward Reality: Essays in Seeing. Berger bleef ook daarna in zijn werk blijk geven van een grote maatschappelijke betrokkenheid, zoals in A Fortunate Man: The Story of a Country Doctor (1967).
In 1972 won John Berger de Booker Prize met zijn experimentele roman G., die zich afspeelt in Europa aan het begin van de twintigste eeuw. Het hoofdpersonage G. is een vrouwenverslinder die na enkele tegenslagen geleidelijk aan tot politieke inzichten komt. Berger uitte tijdens de ceremonie ernstige kritiek op de organisatie, omdat de familie Booker zich vroeger verrijkt had door slavernij. Hij gaf de helft van zijn prijzengeld aan de zwarte burgerbeweging Black Panthers.
Berger hield zich niet uitsluitend met literatuur bezig, hij omarmde ook moderne media zoals radio en televisie. In hetzelfde jaar van zijn Booker Prize zond de BBC Ways of Seeing uit, een televisiereeks die Berger schreef én presenteerde. Hij was dan ook een knappe man die met zijn stem en uiterlijk iedereen kon inpalmen. De Amerikaanse cultuurcriticus Laura Kipnis verklaarde ooit dat het logisch was dat Berger zich toespitste op het fenomeen van het kijken, aangezien hij zelf regelmatig nagekeken werd. Hij was een ervaringsdeskundige! Ways of Seeing werd ook uitgegeven in boekvorm en vertaald naar het Nederlands onder de titel Anders zien. Ondertussen groeide het werk uit tot klassieker én cultboek in de kunstgeschiedenis. Berger nodigt de kijker/lezer uit om zelf op ontdekkingstocht uit te gaan, om van de beelden te vertrekken, zijn ogen goed te gebruiken en de verborgen ideologieën te ontmaskeren. De westerse elitaire en volgens hem ronduit seksistische kunstbenadering gaat daarbij volledig op de schop. Ways of Seeing is nog altijd zijn succesnummer, maar Berger vond het zelf niet zijn belangrijkste prestatie, louter een toevalstreffer. Zijn oeuvre is inderdaad zo boeiend dat het zonde zou zijn om enkel bij dit meesterwerk te blijven hangen.
Adieu Engeland
Een van de belangrijkste beslissingen uit John Bergers leven was zijn afscheid van Engeland in 1962. Hij moest zich losrukken uit zijn Britse geboortegrond om de wereld beter te kunnen overschouwen. Ongeveer gelijktijdig trouwde hij met de Russische vertaalster Anna Bostock. Ze vestigden zich in Genève, al bracht hij meer tijd door op zijn geliefde motor. Hij reed van museum naar museum, verbleef bij vrienden op het platteland, schilderde, las en gaf lezingen.
Midden jaren zeventig verliet hij Bostock voor zijn vierde (!) vrouw, de Amerikaanse Beverly Bancroft, die bij uitgeverij Penguin werkte. Samen verhuisden ze naar het bergdorpje Quincy in de Franse Alpen en kregen ze één zoon: Yves. Berger had het intellectuele stadsleven voorgoed vaarwel gezegd en focuste zich op de natuur, de boeren en het platteland. Ondertussen was in zijn geboorteland de conservatieve Margaret Thatcher aan de macht en brokkelde de welvaartsstaat verder af, zodat velen zich afvroegen waarom Berger zich als socialist op zo’n cruciaal moment terugtrok uit de Engelse klassenmaatschappij. Hij had zich echter niet helemaal teruggetrokken. Genève, waar zijn twee andere kinderen woonden, lag slechts op een uurtje rijden. Midden jaren tachtig bracht hij ook veel tijd door in een voorstad van Parijs met de Oekraïense Nella Bielski, de vrouw met wie Beverly Bancroft haar man deelde.
Toch nam hij ook actief deel aan het boerenleven: hij plukte fruit om cider te maken, hij hooide, begeleidde het vee naar hoger gelegen weilanden om te grazen, hielp houthakkers met bomen vellen… Desondanks voelde hij zich nooit helemaal thuis op één plek. Hij schreef regelmatig over dat gevoel van ‘ontheemding’. In A Seventh Man: Migrant Workers in Europe (1975) documenteerde hij samen met fotograaf Jean Mohr het leven van de vele buitenlandse werknemers in Europa en noteerde hij nauwgezet hun verhalen, veelal over dromen die nooit waren uitgekomen. Hij merkte op dat de meesten van zijn onderzoeksobjecten uit een simpel boerengezin kwamen, een wereld die hem volslagen onbekend was. Hij kon hun zoektocht naar een nieuwe toekomst begrijpen, maar hij kon niet vatten wat ze achterlieten. Daarom ook wilde hij in Quincy ten volle participeren in het boerenleven. Hij wilde het ervaren om het écht te begrijpen.
Stadsleven versus boerenbestaan
In de jaren tachtig schreef Berger zijn ervaringen over het leven op het Franse platteland en zijn relatie tot de plaatselijke boeren neer in de Bijbels getitelde trilogie De vrucht van hun arbeid. Het is een beklijvende mengelmoes van verhalen, gedichten en essays over de teloorgang van het boerenleven. De drie boeken tonen enerzijds de verhalenrijkdom van het platteland, anderzijds het trieste verval van het boerenbestaan onder druk van het kapitalisme. In het eerste deel, Varken aarde, beschrijft Berger het harde maar fascinerende plattelandsleven aan de hand van gedichten, verhalen en beschouwingen. Hij trekt daarbij zelfs parallellen tussen het boerenleven en kunst, net zoals Van Gogh, Guttuso en andere schilders dat deden. In Ver weg in Europa, het tweede deel, wordt dat romantische beeld al snel verpulverd en toont Berger hoe het leven en de liefde op het platteland steeds sterker onder druk komen te staan van de moderne wereld. Het nieuwe leven lonkt in de stad, al wordt in het derde deel Sering en vlag pijnlijk duidelijk dat hen daar geen toekomst wacht, alleen armoede en ellende. De vrucht van hun arbeid is een weerbarstig magnum opus, op de grens van fictie en antropologie. Opmerkelijk: Bergers personages maken de onvermijdelijke beweging van het platteland naar de stad, terwijl hij net de omgekeerde weg had bewandeld: van de stad naar het platteland. Uiteraard was dat voor Berger een bewuste keuze, terwijl de boeren vaak geen andere uitweg hadden.
‘Het concept van tijd bleek onmogelijk te vatten in één werk, daarom kon John Berger er maar beter bescheiden over reflecteren in korte stukjes waarin alledaagse observaties verbonden worden met kunst, poëzie en filosofie, om zo een tipje van de sluier te lichten.’
Berger had, naast het boerenleven, ook een fascinatie voor het concept ‘tijd’. In Varken aarde beschreef hij hoe boeren zowel in het verleden, het heden als in de toekomst leefden. De tradities, het werk en de oogst vallen immers samen. De moderne samenleving daarentegen is ‘instant’ geworden met een fixatie op het heden, de jeugd, en angst voor de dood. Ook Bergers interesse in fotografie hing samen met temporaliteit: een foto vereeuwigt een object, tijd wordt permanent. Het ultieme werk over tijd heeft Berger uiteindelijk niet geschreven, al was hij dat wel van plan. In de bundel and our faces, my heart, brief as photos (1984) deed hij een bescheiden poging. Hij wijdde het eerste deel aan ‘tijd’ en het tweede deel aan ‘ruimte’. Het concept van tijd bleek onmogelijk te vatten in één werk, daarom kon hij er maar beter bescheiden over reflecteren in korte stukjes waarin alledaagse observaties verbonden worden met kunst, poëzie en filosofie, om zo een tipje van de sluier te lichten.
In de jaren negentig begon Berger opnieuw te schilderen en stelde hij tentoon in Engeland en New York. Toch bleef hij altijd schrijven. In 2011 bracht hij Bento’s Sketchbook uit, waarin hij schrijven en schetsen op originele wijze combineerde. De filosoof Spinoza droeg blijkbaar altijd een schetsblok bij zich. Nochtans vond men na zijn dood enkel brieven, manuscripten en notities terug, geen tekeningen. Jarenlang fantaseerde Berger over Spinoza’s schetsblok. Toen hij op een dag een schetsblok kreeg van een vriend, besliste hij dat dit het schetsblok van Benedict – of Bento – de Spinoza zou zijn, en begon hij erop te tekenen geïnspireerd door de 17de-eeuwse filosoof.
Slechts af en toe sijpelde Bergers persoonlijke leven door in zijn werk. In 1995 schreef hij To the Wedding over de dood van zijn dochter aan hiv. Samen met zijn derde zoon Yves schreef hij ook Rondo: Elégie pour Beverly voor zijn vrouw Beverly Bancroft, die in 2013 was overleden.
Geen fakenieuws maar creatieve feiten
John Bergers latere werken hebben misschien niet zoveel potten gebroken als Anders zien – al haalde zijn brievenroman Van A tot X in 2008 de longlist van de Man Booker Prize – maar ze zijn wel bepalend geweest voor ‘creatieve non-fictie’, een genre waarin alle mogelijke genres samenkomen: reisverhalen, essays, biografieën… Ook zijn thema’s waren uitermate divers: kunst, politiek, geheugen, fotografie, aids en de natuur passeerden de revue. Hij werkte zelfs aan drie filmscenario’s met de Zwitserse regisseur Alain Tanner, waarvan Jonah Who Will Be 25 in the Year 2000 (1976) het meeste succes had.
‘Berger wilde aantonen dat de afbakeningen tussen verschillende kennisvelden eigenlijk kunstmatig zijn en dat alles met elkaar verbonden is. Ook kunst en politiek waren voor hem geen tegenpolen.’
Die veelzijdigheid speelde Berger soms parten. Je kon hem niet vastpinnen op één onderwerp, wat in dit tijdperk van experts niet vanzelfsprekend is. Hij legde ook verbanden tussen disciplines die strikt van elkaar gescheiden waren. Hij wilde aantonen dat de afbakeningen tussen verschillende kennisvelden eigenlijk kunstmatig zijn en dat alles met elkaar verbonden is. Ook kunst en politiek waren voor hem geen tegenpolen. Joshua Sperling beschrijft dat in zijn biografie over John Berger als: ‘ (…) een langdurige poging om de filosofische tegenstellingen van zijn tijd te overbruggen: tussen vrijheid en engagement, ideologie en ervaring, woord en beeld’.
Bergers werk zit vol tegenstellingen die er eigenlijk geen zijn. Hij kiest ook niet tussen de dagelijkse observaties en hogere filosofische reflecties: hij gebruikt beide en koppelt ze aan elkaar. Dat werd zelfs zijn handelsmerk. Sperling beschrijft zijn latere stijl als: ‘ (…) een uitvoerig wandelgesprek met een vriend. De taal is innig en eenvoudig, maar de route is zelden rechtstreeks. Een denkwijze waar al tientallen jaren aan geschaafd werd, gaat over in een herinnering, of vaker nog, in een verhaal. Soms wordt ze onderbroken door de onverwachte komst van een natuurlijk schouwspel: een vogel, een rivier, een boom. Maar de conversatie zal altijd uitkomen op een vorm van praktische wijsheid, zodat tegen het einde van de wandeling, bij de terugkeer naar de grotere wereld, bepaalde fundamentele vragen, zij het gedeeltelijk of tijdelijk, opgehelderd zijn.’
John Berger stierf vlak bij Parijs, in het appartement van Nella Bielski, een Oekraïense schrijfster en actrice. Hij ligt begraven op het kerkhof van Quincy. Hij was misschien een vrouwenverslinder en een groot charmeur – getuige daarvan het grote aantal vrouwen in zijn leven – maar ook een uitstekend luisteraar. Daardoor had hij zoveel verhalen te vertellen. ‘Als ik een verhalenverteller ben, dan is het vooral omdat ik goed kan luisteren’, zegt hij in de documentaire The Seasons in Quincy: Four Portraits of John Berger uit 2015. Hij nam ook steeds de tijd om een goed en doordacht antwoord te formuleren. De Vlaamse theatermaker en acteur Josse De Pauw, een grote Bergerfan, beschreef dat prachtig in zijn column over John Berger vlak na diens dood: ‘Hij was een macho, zeker weten, maar ook een lieve, zachte man. Iemand die goed keek en nadacht over wat hij zag en wat hij daarbij voelde, en daar dan over schreef.’ Zo eenvoudig kan het soms zijn.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief, blijf op de hoogte en win de mooiste boeken
Je ontvangt tweewekelijks een mail met de nieuwste artikelen, relevante boekentips en exclusieve winacties
A Painter of Our Time: het verboden dagboek van Janos Lavin
‘In dit schetsboek teken ik niet.’ Zo luidt de eerste zin uit het dagboek van Janos in A Painter of Our Time, Bergers literaire debuut uit 1958. Na dit boek is Berger dan ook gestopt met schilderen en heeft hij zich op het schrijverschap gestort. Het was het startschot van zijn literaire oeuvre. Een groot deel ervan werd vertaald naar het Nederlands, deze sleutelroman echter nog niet. Het boek behandelt nochtans alle typisch bergeriaanse thema’s – kunst, politiek en taal – en geeft een typerende beschrijving van het Londen uit de jaren vijftig. Joshua Sperling schreef in 2018, een jaar na Bergers dood, een uitgebreide biografie over de schrijver. Die heet A Writer of Our Time, als verwijzing naar dit debuut. Volgens Sperling is het een mijlpaal in het oeuvre van Berger.
A Painter of Our Time is het fictieve dagboek van de Hongaarse schilder Janos Lavin, die de politieke moeilijkheden in zijn land ruilt voor een veilig leven in Londen. In 1956, een week na de opening van zijn eerste succesvolle tentoonstelling, verdwijnt hij. Waarom? Dat weet niemand. Zijn vriend, de kunstcriticus John, vindt Janos’ dagboek en laat het vertalen. Hij schrijft er een inleiding en epiloog bij en voorziet de dagboekaantekeningen van meer uitleg, om de lezer inzicht te geven in het leven van de kunstenaar.
Janos, een overtuigd socialist, studeert rechten in Boedapest maar wordt al snel schilder. Na de nederlaag van het Sovjetregime in 1919 moet hij Hongarije verlaten. Via Praag en Berlijn, waar hij enige bekendheid verwerft als schilder, belandt hij in 1938 in Londen. Daar trouwt hij al snel met de veel jongere Diana. Het dagboek beschrijft een periode van vier jaar uit het leven van Janos Lavin: van januari 1952 tot oktober 1956.
Janos schrijft voornamelijk over het ontstaansproces van zijn kunstwerken, over zijn visie op kunst en over Laszlo, zijn Hongaarse vriend. Op 7 juli 1952 verneemt hij dat Laszlo werd geëxecuteerd in Hongarije. Dat verdriet hangt als een sluier over het boek. Hij begint dan ook te twijfelen of zijn werk als kunstenaar zijn leven in Londen kan rechtvaardigen. Hij vraagt zich af of hij niet ook beter op de barricaden zou staan, zoals Laszlo, in plaats van te schilderen. Hij geeft af en toe les, maar dat brengt niet veel op. Hij doet op aanraden van John mee aan een kunstwedstrijd, maar grijpt net naast de hoofdprijs. Uiteindelijk kan John voor hem een tentoonstelling regelen. Een week na de opening, wanneer hij eindelijk succes oogst met zijn werk, verdwijnt Janos. Het boek zoekt antwoorden op de vraag waarom hij zo plots moest vertrekken.
Toen het boek gepubliceerd werd in 1958 kreeg het negatieve recensies, voornamelijk vanwege Bergers vermeende totalitaire sympathieën – in één artikel wordt Berger zelfs vergeleken met de jonge Goebbels – waardoor de toenmalige uitgever Secker & Warburg besloot om het boek na amper een maand uit de handel te nemen. De Koude Oorlog tussen de Sovjet-Unie en de VS was in 1958 volop aan de gang en de gevolgen van het strenge anticommunistische bewind van Joseph McCarthy waren nog duidelijk voelbaar. In een dergelijk klimaat was het onaanvaardbaar dat een schrijver zou kunnen sympathiseren met de vijand. Pas zeven jaar later bood Penguin aan om het boek opnieuw als paperback uit te brengen en werd het verspreid onder het Britse lezerspubliek. Zou het kunnen dat die oproer de reden is dat het boek in het Nederlands nog niet vertaald werd?
Hongaarse lezers om de tuin geleid
Toegegeven, er hing een groot aura van authenticiteit rond het boek, wat ertoe geleid kan hebben dat de reacties erop extra hevig waren. Voor sommige lezers was het niet duidelijk of het verhaal al dan niet echt gebeurd was. Berger vermeldt in het nawoord van een van de herdrukken dat hij zelfs Hongaarse lezers had misleid: ‘Via een paar Hongaarse vrienden waren enkele exemplaren van de eerste druk van het boek in Boedapest beland. Op een dag kreeg ik een brief vanuit Hongarije, geschreven door een vrouw die aan de universiteit werkte. Ze zei dat ze geschiedenis doceerde, maar dat ze een grote passie had voor schilderkunst, daarom schreef ze me om te vragen waar ze de schilderijen van Janos zou kunnen bezichtigen. Ik stond versteld. De brief betekende dat het dagboek dat ik had geschreven van Janos zo overtuigend was dat zelf een Hongaarse uit Boedapest (een stad die ik tot dan toe nog nooit had bezocht) dacht dat het echt gebeurd was.’
A Painter of Our Time werd door sommige Hongaarse lezers, geen Engelse moedertaalsprekers dus, beschouwd als een waargebeurd verhaal. Het authentieke dagboekgenre maakt het inderdaad aannemelijk dat dit een echte vertaling zou kunnen zijn en geen roman. In zijn inleiding beschrijft John (het personage, niet de schrijver!) nauwkeurig het rode schetsboek waarin Janos zijn dagboek heeft neergeschreven. De specifieke tijdsaanduidingen sluiten ook onmiddellijk aan bij de Hongaarse geschiedenis, zoals de Hongaarse opstand in 1956. Die data verankeren het boek in de realiteit. Bovendien bestond er in het echt een Hongaar genaamd Laszlo Rajk, die terechtgesteld werd en qua levensloop gelijkenissen vertoont met de gelijknamige vriend van Janos. Rajk werd vermoord door de Hongaarse Arbeiderspartij, weliswaar in 1949 en niet in juli 1952, zoals Janos schrijft. Hij was ook te jong om een jeugdvriend van Janos geweest te kunnen zijn. Het feit dat Berger geen achternamen vermeldt, maakt het echter mogelijk om de associatie met de bestaande Laszlo te maken. De inleiding, epiloog en de tussenkomsten van John in het dagboek van Janos beschrijven de ontstaansgeschiedenis van het dagboek en plaatsen het ook in een herkenbare situatie in Groot-Brittannië.
Voor hij zich aan deze roman waagde, schreef Berger voornamelijk kritische essays. Waarom zette hij plots de stap naar fictie? Berger had zich in die tijd teruggetrokken uit het jachtige Londen. In de Engelse hoofdstad had hij furore gemaakt en tegen ettelijke schenen gestopt met zijn uitgesproken meningen over kunst en politiek. Het was een spannende plek met vurige debatten en vooruitstrevende kunsttentoonstellingen, maar het was ook een elitaire, snobistische plek vol klassenverschillen, waar hij zich niet altijd thuis voelde.
‘Uiteraard heb ik alle namen veranderd’
Hij was nauwelijks dertig toen hij het boek schreef, maar het lijkt alsof hij er al een heel leven op heeft zitten. Het ongebreidelde enthousiasme dat hij als twintiger ervoer in Londen had een flinke knauw gekregen vanwege een verhit politiek dispuut over het communisme waarin hij verwikkeld was geraakt. De Koude Oorlog woedde volop en er was geen plaats voor nuance. Hij voelde teleurstelling, angst, paranoia, maar ook twijfel. Die twijfel kon hij maar moeilijk kwijt in zijn kritische essays, maar in een roman kon dat misschien wel. Hij voelde zich van meet af aan eigenlijk meer een verhalenverteller, zei hij in een interview jaren later. Zelfs in zijn beschouwingen over kunst vertrok hij altijd van een verhaal. Toch bevat A Painter of Our Time verdacht veel gelijkenissen met zijn eigen leven. ‘Uiteraard heb ik alle namen veranderd’, schrijft zijn alter ego John in de proloog van het boek. Ironischer kan bijna niet. De gelijkenissen zijn immers zo frappant dat je er niet naast kunt kijken, ook al klinken de namen lichtjes anders.
John, de jonge kunstcriticus, is ontegensprekelijk op John Berger zelf gebaseerd. De passage waarin hij aan Janos verslag uitbrengt over zijn bezoekjes aan galeriehouders om het werk van zijn vriend verkocht te krijgen, is een regelrechte parodie op het toenmalige galerieleven.
Het personage van Janos Lavin werd geïnspireerd op de Hongaarse schilder en beeldhouwer Peter Peri, gaf Berger later toe. Een ets van Peri sierde zelfs de cover van de allereerste druk. De naam Janos is dan weer de Hongaarse ‘vertaling’ van John. Als je daarbij bedenkt dat Janos schildert en lesgeeft, net zoals Berger in het begin van zijn carrière, zou je hem ook als een alter ego van John Berger kunnen zien. Berger schreef in een brief aan zijn uitgever dat Janos inderdaad fungeerde als spreekbuis voor zijn eigen ideeën.
Berger beschrijft in A Painter of Our Time hoe John en Janos op een middag op bezoek gaan bij sir Gerald Banks, een karikaturale voorstelling van de Britse sir Kenneth Clark, kunsthistoricus, galeriehouder en publiek figuur uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Diana, Janos’ echtgenote, is dan weer het prototype van de vrouw die beneden haar stand trouwt en daar jarenlang emotioneel en financieel onder lijdt. Ook Bergers tweede vrouw Rosemary Guest was van adel.
Fictie laat twijfel toe
Kortom, Berger had Londen verlaten en kijkt vanaf een afstand toe. De gelijkenissen springen meteen in het oog, maar de twijfel die in het boek naar boven komt, is subtieler. Het dagboek van Janos bevat een grote dosis aan zelfkritiek. Janos schrijft over zijn angsten, onzekerheden en schuldgevoelens, emoties waar ook John Berger mee worstelde na zijn turbulente jaren in Londen.
Opvallend is hoe Janos zijn dagelijkse werk als schilder nooit idealiseert. Integendeel, kunst is hard labeur. Elke ochtend staat hij op vol hoop en plannen om de ultieme waarheid te vinden in zijn kunst, zo schrijft hij in zijn dagboek, maar tegen vier uur ’s middags voelt hij zich elke keer weer een mislukkeling. De opwinding, de obsessie, de fixatie op één verfstreek én de teleurstelling. Kunst is dagelijks geploeter en gezwoeg, het is een hels karwei, met slechts af en toe een lichtpuntje.
Janos verwijst ook voortdurend naar bestaande schilders en beeldhouwers zoals Picasso, Courbet, Léger, Veronese, Monet en Brancusi, wat het gevoel van authenticiteit benadrukt. Waar Berger in zijn vroegere essays, gebundeld in Permanent Red, ijverde voor een sociaal realisme in de schilderkunst, komen in A Painter of Our Time verschillende stemmen aan bod. Laszlo is de ware aanhanger van het socialistische realisme. Janos daarentegen, met zijn schilderwerken over de Olympische Spelen en over de zee, lijkt zijn vriend daarin niet te volgen. Toch wijst hij die visie niet af, hij past ze gewoon zelf niet meer toe. Zijn eigen schilderijen bevatten geen aanklacht tegen de maatschappij. Janos is vooral bekommerd om kleur en lijn, die voor hem de essentie vormen. Berger spreidt in A Painter of Our Time bijgevolg een genuanceerdere esthetische visie tentoon dan in Permanent Red. Het debat over het sociaal realisme in de kunst verhitte de gemoederen in de jaren vijftig, maar in 1958 was die kunststroming over zijn piek heen. Het uiteindelijke doel van dit boek is niet Bergers visie op politiek geëngageerde kunst te etaleren, zoals vaak wordt aangenomen, maar wel zijn twijfels daaromtrent. Berger wil zijn visie op kunst verder ontwikkelen.
Net zoals Berger wordt Janos schijnbaar bepaald door tegenstellingen: kunst versus marxisme, Engeland versus Europa, theorie versus praktijk. Maar waarom zou hij moeten kiezen? Janos’ filosofische reflecties worden onmiddellijk gevolgd door praktische beslommeringen, zoals het betalen van zijn telefoonrekening. Van mijmeringen over kunst belandt hij ook meteen in politiek. Dat grensvervagende, dat Bergers latere werken typeert, vond hier zijn oorsprong.
Schilderen als metafoor voor vertalen
Dit boek bevat geen tekeningen maar woorden. Dat wordt meteen duidelijk in de eerste zin, en het belang van een eerste zin mag niet onderschat worden. Met woorden in de plaats van verfstreken probeert Janos minutieus te beschrijven hoe een schilder schildert, welke technieken en kleuren hij gebruikt en hoe hij naar zijn omgeving kijkt.
Ook de vele verwijzingen naar vertalen springen in het oog. Berger was naast schrijver immers vertaler. In de inleiding vindt John het dagboek toevallig in Janos’ boekenkast, waar hij eigenlijk op zoek was naar een boek met vertalingen van Diderot. Hij beschrijft hoe een Hongaarse vriend het dagboek eerst mondeling voor hem vertaalt en daarna een vertaling op schrift stelt. Hij voegt daar nog aan toe dat hij de vertaling wat heeft bijgeschaafd. Bovendien voorziet John de vertaalde aantekeningen in het dagboek van commentaar. Dat brengt de lezer op het spoor van de gebruikte vertaalstrategieën in het boek. In die context kunnen de beschrijvingen van de schilderijen van Janos, en van de totstandkoming daarvan, beschouwd worden als verduidelijkingen van de vertaalprincipes van Berger, al bestaat er geen Hongaarse brontekst en is dit boek dus een pseudovertaling.
In deze pseudovertaling zijn er gelijktijdig twee vertaalstrategieën werkzaam, zoals die onderscheiden worden door de vertaalwetenschapper Christiane Nord. Enerzijds is er de documentaire filologische vertaling, die de brontekst in zijn waarde laat. Dat zijn de annotaties van John bij de tekst van Janos. Anderzijds is er de heterofunctionele of homologe instrumentele vertaling, de zogezegd vertaalde tekst van Janos, die de brontekst wél aanpast aan de doelcultuur en het doelpubliek. John heeft hem immers wat bijgeschaafd.
‘De allerhoogste vorm van schetsen is uit je hoofd tekenen’
Die vertaalambivalentie heeft mee tot gevolg dat A Painter of Our Time voor buitenstaanders op de grens van fictie en non-fictie balanceert: de documentaire vertaling geeft de tekst een schijn van authenticiteit, de instrumentele vertaling verandert het geheel in een literair werk. Die tweestrijdigheid is volgens Janos kenmerkend voor elke kunstvorm: enerzijds is er de (harde) realiteit, anderzijds moet de kunstenaar zich daarvan kunnen distantiëren om kunst te maken. Zo schrijft hij: ‘De allerhoogste vorm van schetsen is uit je hoofd tekenen.’ Je hebt met andere woorden geen bronbeeld nodig om goede kunst te maken.
Daarbij is het nuttig om te onderzoeken welke vertaalstrategie Berger zelf hanteerde. Hij had werken van Bertolt Brecht en Aimé Césaire vertaald. In zijn laatste essaybundel Confabulations beschrijft hij in ‘Zelfportret’ het proces van literair vertalen. Hij vertelt dat hij geen letterlijke vertaalstrategie nastreeft, zoals de documentaire vertaling. Ook een vertaling waarbij de taalkundige wetten en principes van de doeltaal gerespecteerd worden, volstaat voor hem niet. Zelfs de vertaalvorm waarbij de ‘stem’ van de brontekst in de doeltekst wordt herschapen, wat overeenstemt met het literaire effect van de instrumentele vertaling, is voor hem niet voldoende. Waarom vindt Berger noch een documentaire, noch een instrumentele vorm van vertalen aanvaardbaar?
Omdat een getrouwe vertaling niet het product is van een binaire relatie tussen twee talen, maar van een driehoeksverhouding. De derde punt van de driehoek is dat wat achter de woorden van de originele tekst lag voordat die geschreven werd. Een getrouwe vertaling vereist een terugkeer naar het preverbale.
We lezen en herlezen de woorden van de originele tekst om er diep in door te dringen, om het droombeeld of de ervaring waaruit ze zijn ontsproten aan te voelen, aan te raken. Alles wat we zo op het spoor komen, brengen we samen, en dat trillende bijna woordeloze “iets” plaatsen we achter de taal waarin het vertaald moet worden. Nu moeten we enkel nog de gasttaal zover krijgen het “iets” dat onder woorden wil gebracht worden, binnen te halen en welkom te heten.
De woordeloze essentie vertalen, daar draait het bij Berger om. Net zoals Janos geen bronbeeld nodig heeft bij het schetsen, wil Berger zich ook losmaken van de brontekst bij het vertalen – in dit geval doet hij dat zeer drastisch door middel van een pseudovertaling – om zo tot de essentie te komen.
Maar wat is die essentie? En kunnen we die ooit echt op het spoor komen? Het dagboek toont een kant van Janos die John totaal niet kende. Niemand weet waarom hij vertrok en waar hij naartoe ging. Al zijn vrienden hebben er een andere verklaring voor. Ook de schrijver brengt geen verduidelijking, door het einde volledig open te laten. Dat doet de vraag rijzen of het überhaupt mogelijk is om iemand helemaal te doorgronden. Janos betekende voor iedereen iets anders. In zijn dagboek wil hij onderzoeken wat hij betekende voor zichzelf. ‘Ik moet mezelf weer kunnen zien’, schrijft hij in zijn eerste aantekening. Ongetwijfeld was dat ook het doel van de schrijver John Berger.
Ondanks het moeizame begin kreeg A Painter of Our Time meerdere herdrukken en vertalingen, bijvoorbeeld naar het Frans en het Spaans. In de jaren zestig kocht Penguin de rechten. In de jaren negentig volgde een herdruk van Random House met een speciaal nawoord, op de voet gevolgd door uitgeverij Verso. De roman blijft een nieuw lezerspubliek aanboren. Dit unieke ‘dagboek’ illustreert dan ook perfect de meervoudige persoonlijkheid van Berger. De politieke ideeën zijn misschien ver van ons huidige bed, het is en blijft een interessant tijdsdocument over de Koude Oorlog en het naoorlogse Londen. De noeste arbeid van de schilder, de kunstkritische reflecties en de psychologische vragen die het boek opwerpt, zijn tijdloos en boeiend voor lezers van alle tijden. De talloze verwijzingen naar vertalingen voorzien het werk tot slot van een licht ironische noot, aangezien het boek nog niet naar het Nederlands werd vertaald.
Waarom naar dieren kijken: het werk van John Berger blijft actueel
Wil je graag eens ‘proeven’ van John Berger, maar weet je niet waar te beginnen? Dan is de onlangs opnieuw uitgebrachte essaybundel Waarom naar dieren kijken een goede start. Het is een bescheiden bundel van zeven essays en een gedicht, die allemaal van ver of dichtbij het dierenrijk observeren. We zijn onze evenwichtige verhouding met de natuur verloren, claimt Berger. In deze tijden van klimaatverandering en hernieuwde aandacht voor de natuur tijdens de lockdowns hebben de essays nog niets aan relevantie ingeboet, integendeel.
Het essay ‘Why Look at Animals’, waaraan de bundel zijn titel heeft ontleend, werd initieel gepubliceerd in de essaybundel About Looking uit 1980, die uiteraard verwijst naar Bergers bestseller Ways of Seeing uit 1972. In 2009 werd het essay opnieuw uitgebracht door Penguin in de gelijknamige bundel Why Look at Animals, samen met zes andere essays, een gedicht, een tekening en een verhaal. Die bundel werd in 2012 voor een eerste keer uitgegeven in het Nederlands, vertaald door Peter Bergsma. De oorspronkelijke Engelse bundel eindigde met een relaas over de Oostenrijkse intellectueel Ernst Fischer, maar omdat dat het enige verhaal was dat niet over dieren ging, werd het wijselijk weggelaten uit de Nederlandstalige bundel. Ook van de tekening is geen spoor meer. Dieren zijn de rode draad in alle essays en het gedicht, maar ook de blik speelt een grote rol.
‘Onze betekenisvolle band met dieren staat op uitsterven. De blik tussen mens en dier is uitgedoofd, schrijft Berger.’
In april 2021 bracht uitgeverij Cossee de essaybundel opnieuw uit tijdens de Maand van de filosofie, die dit jaar de natuur als thema had. De stukken werden geschreven in een periode van bijna veertig jaar, van 1971 tot 2009, maar zijn opvallend gelijklopend. Berger begint meestal met korte maar rake natuurobservaties, geschreven in eenvoudige taal, zonder pathos of sentiment. Het ‘kijken’ gaat geruisloos over in ‘denken’ of ‘reflecteren’. Dagelijkse simpele gebeurtenissen lijken bij Berger een esthetische snaar te raken en geven op die manier een inkijk in een soort hogere orde.
‘Wat mensen van dieren onderscheidde, werd geboren uit hun relatie met hen’
Het lange titelessay, over onze eeuwenoude relatie met dieren, is ondertussen een klassieker geworden in de natuurliteratuur. Berger vergelijkt de blik van een dier met de blik van een mens, waarbij het dier voor ons nooit een speciale blik reserveert – of we nu een ander dier zijn of een mens, dat maakt voor het dier geen verschil. De mens kijkt daarentegen wel met een speciale blik naar het dier, omdat we in het dier iets van onszelf herkennen. Toch zijn we verschillend. Wat ons onderscheidt, is het vermogen om in symbolen te denken – de taal dus – al waren de eerste symbolen die de mensheid gebruikte weliswaar dieren. ‘Wat mensen van dieren onderscheidde, werd geboren uit hun relatie met hen’, schrijft Berger. Waar de eerste menselijke grottekeningen nog getuigden van groot respect voor dieren, worden de beesten in de dierentuin in onze huidige consumptiemaatschappij gemarginaliseerd en tot kijkobject herleid. Onze betekenisvolle band met dieren staat op uitsterven. De blik tussen mens en dier is uitgedoofd, schrijft Berger.
Ook de andere essays illustreren hoe we onze band met de natuur kwijt zijn, maar ze geven wel aan hoe we die weer op het spoor kunnen komen via esthetische ervaringen. In dierentuinen kruisen we nog maar moeilijk de authentieke blik van een dier, maar op andere plekken kunnen we er nog door ontroerd geraken. In ‘Een hek opendoen’ laten de beelden van een Finse fotograaf toe om door de ogen van een hond toch een glimp op te vangen van ‘een andere zichtbare orde’. En in ‘Veld’ wordt ons blikveld verplicht afgebakend tijdens het wachten voor de spoorweg, naast een veld. Die toevallige stilstand van enkele minuten is een oefening in kijken, maar deze keer niet naar een schilderij. Net zoals de contouren van het veld beschrijft Berger minutieus de contouren van die oefening. Het ideale veld is een grasveld of een veld op een heuvelflank in de lente of in de zomer. Er moet iets gebeuren dat niet al te dramatisch is. Grazende paarden zijn bijvoorbeeld het perfecte decor. De grazers maken dat het veld je aandacht trekt en dat je begint te observeren. Precies op dat moment beginnen ook kleinere zaken je aandacht te trekken, zoals een vlinder of een specht in het hoekje van het veld. Van een ruimte die op gebeurtenissen wachtte, wordt het veld een gebeurtenis op zichzelf. Tijd en ruimte komen samen, twee favoriete onderwerpen van Berger.
De bundel eindigt met ‘Zij zijn de laatsten’, een gedicht dat Berger schreef voor zijn vrouw Beverly. Doorheen de vleselijke, fecale en sombere beschrijvingen over de dieren die verdwijnen, is het toch bijzonder ontroerend. Met dit doorwrochte liefdesgedicht bewijst Berger dat hij een romanticus is, zij het op een atypische manier: ‘Maar soms, / als je uit de witte kan / de melk schenkt, / moet ik nog steeds denken / aan de ganzen / die als honden / het huis bewaakten.’ Het leven, de liefde en de natuur zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, of we dat nu (willen) zien of niet.
Meer weten en lezen over John Berger?
Ook al is A Painter of Our Time nooit vertaald naar het Nederlands, gelukkig zijn er heel wat andere werken van John Berger die wel beschikbaar zijn (geweest) in het Nederlands. Zo verscheen zijn trilogie De vrucht van hun arbeid enkele jaren geleden nog bij uitgeverij Schokland in een vertaling van Sjaak Commandeur. In 2013 verscheen bij Cossee de roman Ten huwelijk. Het boek werd eveneens vertaald door Sjaak Commandeur. Van A tot X : een verhaal in brieven verscheen bij Meulenhoff in 2008 in een vertaling van Martine Vosmaer en Karina van Santen. Zijn bekendste roman G. verscheen voor het laatst in 1993 in een vertaling van de eerder genoemde Sjaak Commandeur bij De Bezige Bij.
Heel veel van de essays die John Berger schreef voor The New Statesman kan je tegenwoordig online lezen op de website van het prestigieuze tijdschrift. Op hun website vind je onder andere het essay ‘Swimming and Seeing’ maar ook zijn brief aan Rosa Luxemburg van wie we zelf in het verleden enkele brieven publiceerden.
Het artikel dat Josse De Pauw schreef voor De Standaard naar aanleiding van het overlijden van Berger, ‘Water voor Berger’, kan je hier in zijn volledigheid teruglezen.
Wie echt een inkijkje wil krijgen in het leven van John Berger, raden we ten zeerste aan om de documentaire The Seasons In Quicy: Four Portraits of John Berger te bekijken. Hier vind je alvast de trailer terug waar je ook actrice Tilda Swinton herkent die een vriendschap onderhield met Berger.
Ook de BBC documentaireserie Ways of Seeing kan je intergraal online bekijken. De eerste aflevering vind je hier terug waarna je automatisch doorgaat naar de tweede, derde en vierde aflevering.