Zoek binnen Karakters
Present

Zolobet

350% tot 1500 EUR + 150 FS

NU SPELEN

Lees exclusief een van de brieven van de Duitse revolutionaire en filosofe Rosa Luxemburg uit de brievenbundel Ik voel me in de hele wereld thuis

De Duitse Rosa Luxemburg (1871-1919) was naast marxistische revolutionaire ook filosofe en liet naast enkele pamfletten, essays en artikelen ook heel wat brieven na. Een selectie van deze brieven wordt nu opnieuw uitgegeven door Van Oorschot onder de titel Ik voel me in de hele wereld thuis. Met Karakters hebben we de eer om een van deze brieven – die tevens een enorme literaire waarde hebben – te mogen publiceren.

Rosa Luxemburg werd geboren in Pools-joods middenklassengezin in wat toen Russisch Polen was. Op zestienjarige leeftijd ontwikkelde Luxemburg reeds haar revolutionaire denken waardoor ze in 1889 gedwongen werd om naar Zwitserland te vluchten. Daar ontmoette Luxemburg al snel heel wat andere revolutionairen, zoals bijvoorbeeld de Russen Pavel Axelrod en Goerge Plechanov. Enkele jaren later begon Luxemburg met het uitgeven van de revolutionaire krant Sprawa Robotnicza. Nadat ze in 1898 probeerde terug te keren naar Polen, moest ze al snel weer vluchten, dit keer naar Duitsland. Daar zou Luxemburg de rest van haar leven wonen en strijden voor haar idealen tot ze in 1919 samen met Karl Liebknecht vermoord zou worden door het extreemrechtse elite-vrijkorps Ehrhardt Brigade.

De meeste van haar brieven schreef Luxemburg uit de gevangenis aan vrienden, strijdkameraden, vriendinnen, bewonderaars, redacteurs. Ze laat een bijzonder krachtige persoonlijkheid zien die niet snel bij de pakken neerzit, integendeel: vaak moet ze andere ervan overtuigen dat er hoop is, dat het goedkomt. Ze schrijft niet alleen over haar strijd, maar ook over dieren en bloemen die ze door de tralies ziet, ze schrijft over mooie herinneringen, over hoop, en ze veegt vriendinnen die haar wat kwijnend voorkomen fel de mantel uit. De brief die we publiceren, is een brief gericht aan de Duitse politica Luise Kautsky waarin ze schrijft over onder andere een van de processen die tegen haar aangeknoopt zijn.


Aan Luise Kautsky, Wronke i.P., vesting, 26 januari 1917

Lulu, geliefde! Gisteren is in Berlijn (buiten mijn aanwezigheid) mijn proces behandeld en er zullen zeker een paar maanden gevangenisstraf afgegaan zijn. Vandaag is het precies drie maanden dat ik hier, in de derde etappe, vastzit. Om twee van zulke gedenkdagen te vieren, die op deze manier al sinds jaren mijn bestaan op aangename wijze onderbreken, moet er nu een brief naar jou toe. Vergeef me, liefste, dat ik je zo op antwoord heb laten wachten. Ik heb echter net een korte tijd van erbarmelijke lafheid achter de rug. We hadden verscheidene dagen ijskoude stormwind en ik voelde me zo nietig en zwak dat ik helemaal de tent niet uit kwam om niet door de kou vernietigd te worden. In zo’n stemming wachtte ik natuurlijk met smart op een hartelijke, warme brief, maar mijn vrienden wachten helaas altijd maar op initiatief van mijn kant. Niemand heeft ooit spontaan de frisse goede inval om mij te schrijven, behalve Hänschen, die ’t echter al wat wel moe zal zijn om tweeënhalf jaar brieven te schrijven, ‘die haar niet bereikt hebben’ en die niet worden beantwoord. Eindelijk kwam een brief van Sonia L[iebknecht], zij geeft echter altijd een geluid als van gesprongen glas. Zo kwam ik dan als altijd uit eigen kracht weer ijlings omhoog en het is goed zo.

Nu ben ik weer opgewekt en goed gemutst en alleen jij ontbreekt me om te kwebbelen en te lachen zoals alleen wij tweeën het kunnen. Ik zou je wel weer gauw aan het lachen maken, hoewel je laatste brieven bedenkelijk somber klonken. Weet je nog hoe we eens van een avondje bij Bebel terugkwamen en om middernacht op straat met zijn drieën een kikvorsenconcert ten beste gaven? Je zei toen dat je altijd wanneer we bij elkaar zijn een beetje in een roes verkeerde, alsof we champagne gedronken hadden. Juist van dat in jou houd ik: dat ik je altijd in de champagnestemming kan brengen, waarin het leven ons in de vingers tintelt en we tot iedere dwaze streek in staat zijn. Wij kunnen elkaar drie jaar lang niet zien en na een half uur is het alweer, alsof het pas gisteren is geweest. En zo zou ik nu plotseling bij Hans Naivus willen binnenvallen en met jullie tafelronde zo kunnen lachen als we in juni bij het bezoek aan Hänschen [Diefenbach] gelachen hebben (hij schreef me naderhand, dat hij nog de hele reis naar het front tot verwondering van zijn kameraden in de coupé van tijd tot tijd hardop moest lachen en hun vast ‘als een idioot voorkwam’).

Met de echte champagne is het nu voorlopig afgelopen, sinds de arme Faisst als eerste offer van de Wereldoorlog is gevallen. Afgelopen met de champagne en afgelopen met de liederen van Wolf. Aan ons laatste ‘gelag’ heb ik overigens vrolijke herinneringen. Het was in de afgelopen zomer toen ik in het Zwarte Woud was. Hij kwam op een zondag met Costia [Zetkin] voor een bezoek van Wildbad naar boven geklommen. Het was een heerlijke dag en we zaten na het eten buiten rondom een kleine batterij Mumm-flessen, verheugden ons over de zon en waren erg opgewekt. Het meest dronk natuurlijk ‘de edele gever’ zelf. Hij beleefde weer eens ‘een onvergetelijk ogenblik’, lachte, gesticuleerde, schreeuwde en keerde het ene parelende glas na het andere in zijn brede Zwabische keelgat om. In het bijzonder amuseerde het om ons heen op de veranda krioelende zondagspubliek hem. ‘Kijk eens hoe deze spitsburgers ons aangapen’, riep hij aldoor geestdriftig, ‘die moesten eens weten wie hier aan het pimpelen zijn!’ En het mooiste van de grap was dat alleen wij de argeloze lieden waren, want de waard had, zoals hij me ’s avonds zelf vertelde, op de een of andere manier mijn ongelukkig ‘incognito’ achterhaald en het natuurlijk aan al zijn gasten opgedist. De schelm bediende ons ook met zulk een merkwaardig gnuiven en liet de kurken extra knallen. De spitsburgers echter waren, zoals je je kunt indenken, over dit ‘sociaaldemocratisch champagnegelag’ hogelijk gesticht. En nu zal over het graf van Faisst al voor de derde maal de lente ‘haar blauwe wimpel’ laten wapperen (hij zong dit lied heel mooi, veel beter dan Julia Culp, die we – weet je het nog? – eens samen op het conservatorium gehoord hebben.) Jou is waarschijnlijk de lust in muziek, zoals bij iedereen, voor een tijdje vergaan. Je hoofd is vol zorg om de wereldgeschiedenis die scheef gaat en je hart vol zuchten om de erbarmelijkheid van de Scheidemannen en consorten. En iedereen die me schrijft, steunt en zucht eveneens. Ik vind niets meer belachelijk dan dat. Begrijp je dan niet dat de algemene moeilijkheden veel te groot zijn om erover te steunen? Ik kan verdriet hebben als mijn Mimi ziek wordt of wanneer jou iets scheelt. Maar wanneer de hele wereld uit haar voegen raakt, dan probeer ik alleen maar te begrijpen wat en waarom het gebeurd is en als ik mijn plicht gedaan heb, ben ik weer rustig en goed geluimd. Ultra posse nemo obligatur. En dan heb ik nog alles wat me altijd al vreugde verschafte: muziek en schilderkunst en wolken en het botaniseren in het voorjaar en goede boeken en Mimi en jou en nog veel meer. Kortom, ik ben schatrijk en ben van plan dat tot het eind te blijven.

‘Ik verlang niet dat je dicht als Goethe, maar zijn levensopvatting, de universele belangstelling, de innerlijke harmonie, kan iedereen zich eigen maken of op zijn minst nastreven.’

Dit volledig opgaan in de ellende van de dag is voor mij volkomen onbegrijpelijk en onverdraaglijk. Zie bijvoorbeeld hoe een Goethe met koele gelatenheid boven de dingen stond. Denk je eens in wat hij moest doormaken: de grote Franse revolutie, die toch van nabij gezien een bloedige en volstrekt doelloze farce moest lijken en dan van 1793 tot 1815 een ononderbroken keten van oorlogen, waarin de wereld er weer als een losgelaten gekkenhuis uitzag. En hoe rustig, met welk een geestelijke sereniteit, verdiepte hij zich tegelijkertijd in zijn studies over de metamorfose van planten, over kleurenleer, over duizend dingen. Ik verlang niet dat je dicht als Goethe, maar zijn levensopvatting, de universele belangstelling, de innerlijke harmonie, kan iedereen zich eigen maken of op zijn minst nastreven. En als je soms zou zeggen: Goethe was juist geen politiek strijder, dan vind ik: een strijder moet eerst recht proberen boven de dingen te staan, anders blijft hij met zijn neus in iedere futiliteit klem zitten. Natuurlijk denk ik aan een strijder van formaat, niet aan een weerhaantje van het kaliber van de ‘grote mannen’ van jullie tafelronde, die me onlangs per briefkaart een groet hierheen gestuurd heeft… Never mind – jouw groet was me daarbij de enige die me iets deed. En daarom wil ik je binnenkort een plaatje uit mijn Turner-map sturen. Als je me daarvoor ook maar niet op mijn vingers tikt zoals me onlangs is overkomen. Stel je voor, ik stuur met Kerstmis een prachtige plaat uit deze map aan Leo [Jogiches] en krijg nu bij monde van juffrouw Jacob als antwoord: ‘Met dank geweigerd’. Dat was ‘vandalisme’, de plaat moest terug in de map! Echt Leo, nietwaar. Ik was woedend, want ook in dit opzicht houd ik het op Goethe: ‘Hoe kon ik me ooit bedenken / Balch, Buchara, Samarkand / Aan jou, zoete lief, te schenken / met stadse roes en handel. / Maar vraag jij eens de keizer / of hij jou die steden geeft? / Hij is machtiger en wijzer, / maar weet niet hoe men liefheeft’. Leo is keizer noch ‘wijzer’, maar hij weet ook niet ‘hoe men liefheeft…’ Wij beiden weten het wel, nietwaar Lulu? En wanneer ik vandaag of morgen het in mijn hoofd krijg een paar sterren naar beneden te halen om ze iemand als manchetknopen cadeau te doen, dan moet geen koude frik mij met opgeheven vinger verwijten dat ik alle astronomische schoolatlassen in de war stuur.

De Greiner-map van jullie verschaft me steeds meer genoegen. Ik blader haar dikwijls door en krijg daarbij steeds honger naar meer. Kan Robert [Kautsky] me niet door bemiddeling van het eerstvolgende levende wezen dat me hier bezoekt (wie de vinger van de heer Von Kessel aanwijst, kun je bij juffrouw J[acob] te weten komen) een paar van zijn laatste prenten zenden? Ze zullen beslist ongeschonden terugkomen en ik zou er ontzaglijk blij mee zijn! Zou Robert zelf me eigenlijk niet eens kunnen bezoeken? Hij zou zelfs zijn plan misschien meteen kunnen uitvoeren en mij schilderen als hij aan drie of vier zittingen genoeg heeft. Bij God, dat is een grappig idee. Nu ik toch eenmaal ‘zit’, kan ik ook best voor hem zitten. In elk geval zou de aanblik van die dauwfrisse jongen met zijn stralende ogen voor mij al een verademing zijn. Dat hij als zoon van de schilder van het Hoftheater verlof krijgt, daarvan ben ik zeker en vooral wanneer Graf Hülsen een regeltje schrijft… Dat zeg ik natuurlijk voor de grap. Hans Naivus zal liever sterven dan aan de graaf zijn vriendschap met de petroleuse verraden. Maar Robert krijgt ook wel zonder protectie toestemming.

Hoe is het echter vóór alles met jou? Heb je je al aangemeld? Ik zou toch wel liever hebben dat je in het voorjaar hiernaartoe komt, als de streek er wat gastvrijer uitziet en ze mooi moet zijn, zoals mensen beweren, die haar gezien hebben. Bij de spoorwegrampen en het ruwe weer van nu zou het voor jou nog veel te riskant zijn. Maar voor het voorjaar reken ik zonder mankeren op je bezoek. Je zult er versteld van staan wie je allemaal in mijn omgeving aantreft! De koolmezen assisteren me trouw voor het venster. Zij kennen mijn stem al precies en hebben, naar het schijnt, graag dat ik zing. Pas geleden zong ik de aria van de gravin uit de Figaro en toen kwamen er een stuk of zes op de struik voor het venster zitten. Het was een heel grappig gezicht. Ook komen iedere dag twee merels op mijn geroep af. Ik heb nog nooit zulke tamme gezien: ze eten van het zink voor het venster. Als tegenprestatie heb ik echter ook voor 1 april een cantate besteld die klinkt als een klok. Kun je me voor dat volkje niet wat zonnebloempitten sturen? En dan bestel ik voor mijn eigen snavel nog zo’n oorlogskoek, zoals je me al een paar maal gestuurd hebt. Die geeft een klein voorproefje van het paradijs.

‘Nu vind ik het het toppunt van smakeloosheid mij het universum als een kogel – een soort aardappelkluit of ijsbom – voor te stellen.’

En nu ik toch over hoge en hoogste dingen praat nog iets wat me geen rust laat: de sterrenwereld schijnt ook buiten mijn schuld in wanorde te zijn geraakt. Ik weet namelijk niet of het van louter zorgen om Scheidemann tot jullie is doorgedrongen dat men het vorig jaar een baanbrekende ontdekking heeft gedaan: de Engelsman Walkey zou ‘het centrum van het heelal’ ontdekt hebben en dat zou de ster Kanopus in het sterrenbeeld Argo (zuidelijk halfrond) zijn, die ‘slechts’ vijfhonderd lichtjaren van ons verwijderd is en ongeveer miljoen maal groter is dan de zon. Deze dimensies nu maken helemaal geen indruk op mij, dat laat mij koud. Maar ik heb een andere zorg: een centrum waaromheen zich alles beweegt, verandert het heelal in een kogel. Nu vind ik het het toppunt van smakeloosheid mij het universum als een kogel – een soort aardappelkluit of ijsbom – voor te stellen. De symmetrie van deze figuur is juist in dit geval, waar het ‘om het heelal’ gaat, een uiterst kleinburgerlijke, platte voorstelling. Voorts gaat toch op die manier niets meer of minder dan de oneindigheid van het universum naar de maan. Want een ‘kogelvormige oneindigheid’ is immers nonsens. En ik moet me voor mijn geestelijk welbehagen onvoorwaardelijk nog iets anders dan de menselijke domheid als oneindig kunnen voorstellen! Zoals je ziet heb ik letterlijk ‘de zorgen van meneer Von Kant’. Hoe denkt Hans Naivus of zijn geleerde Filius daarover? Schrijf nu meteen een behoorlijke brief de omnibus rebus, anders verban ik je van de beste kamer van mijn hart, waar je vlak naast Mimi zit, naar een zijkamer.

Heer God! De hoofdzaak ben ik vergeten: de vertaling heb ik nog niet klaar. Nog maar zeven vel, maar ook die zou ik eerst moeten overschrijven. Kan de uitgever geen oordeel aan de hand van twaalf vel vormen? Eindelijk punt.

Ik omarm je

Je R.


Meer lezen en weten over Rosa Luxemburg?

De uitgave van Ik voel me in de hele wereld thuis die nu bij Van Oorschot verschijnt, verscheen ook reeds in de jaren vijftig en zeventig. Het gaat telkens om de vertaling van Mattheus Verdaasdonk. De huidige uitgave van Ik voel me in de hele wereld thuis is aangevuld met enkele nog niet eerder verschenen brieven.

Tevens bevat de huidige uitgave van Ik voel me in de hele wereld thuis een nawoord van schrijfster en filosofe Joke J. Hermsen. Hermsen publiceerde eerder werken over Simone de Beauvoir en Ingeborg Bachmann. Haar laatst gepubliceerde werk is Het tij keren waarin ze schrijft over Hannah Arendt en Rosa Luxemburg. De vraag die in het boek centraal staat, is in hoeverre de inzichten van Rosa Luxemburg en Hannah Arendt ons behulpzaam kunnen zijn bij de transitie naar een meer duurzame, menselijke en solidaire samenleving.

Dat Rosa Luxemburg nog niet vergeten is, blijkt uit de jaarlijkse optocht die in Berlijn wordt gehouden ter ere van Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht. Jaarlijks wandelen zo’n tienduizend manifestanten op 15 januari (de dag dat Luxemburg en Liebknecht werden vermoord, red.) door de Berlijnse straten om hun leven en idealen te herdenken.

Een uitgebreid portret over het leven van Rosa Luxemburg verscheen eerder in het Historisch Nieuwsblad en laat geen detail onbenoemd. Interessant is ook de uitzending van OVT over de moord op Rosa Luxemburg.

Naar aanleiding van het verschijnen van de nieuwe uitgave van Ik voel me in de hele wereld thuis maakte De Balie tevens een podcast over Rosa Luxemburg. In de podcast hoor je Joke J. Hermsen en schrijven Arnon Grunberg, Maarten van der Graaff, Miek Zwamborn en Edna Azulay een brief terug aan Rosa Luxemburg.