Maak kennis met Rebecca Makkai en lees een exclusief fragment uit haar roman Een stralende toekomst
Podium door Rebecca Makkai
/ Illustratie: Harmke Antonissen
Leestijd:
Wanneer je boek bekroond wordt met de Andrew Carnegie Medal, in datzelfde jaar op de shortlist staat van zowel de National Book Award als de Pulitzer Prize, en je daarnaast ook nog heel wat andere prijzen weet te winnen, dan kan je wel stellen dat je als schrijver iets uniek gepresteerd hebt. Het overkwam dit jaar in ieder geval de Amerikaanse schrijfster Rebecca Makkai (1978) met haar roman Een stralende toekomst die ze onlangs kwam presenteren tijdens Crossing Border in Den Haag.
Een stralende toekomst speelt zich af in het Chicago van 1985 waar Yale op het punt staat een uitzonderlijke collectie binnen te halen voor het museum waar hij werkt. Zijn carrière neemt een hoge vlucht, maar om hem heen sterven zijn vrienden een voor een door de aidsepidemie. Na de begrafenis van zijn goede vriend Nico wordt zijn vriendenkring snel kleiner, totdat hij alleen Fiona, Nico’s jongere zus, nog heeft.
Dertig jaar later gaat Fiona in Parijs op zoek naar haar dochter die haar niet meer wil spreken. Daar logeert ze bij een vriend, die fotograaf was in Chicago in de jaren 80 en wordt zo opnieuw geconfronteerd met de verwoestende effecten die de aidscrisis heeft gehad op haar leven. De verhalen van Yale en Fiona komen op verrassende en ontroerende wijze samen in een roman over de liefde – hoe die ons kan redden en te gronde kan richten – en is tegelijkertijd een eerbetoon aan vriendschap en schoonheid.
Rebecca Makkai debuteerde in 2011 met De lener en publiceerde sindsdien heel wat romans en verhalenbundels. Een stralende toekomst – het eerste werk dat sinds haar debuut in het Nederlands verschijnt – betekent haar internationale doorbraak. Om jullie kennis te laten maken met Makkai, publiceren we met Karakters exclusief de eerste pagina’s uit Een stralende toekomst. Daarnaast gingen we ook met haar in gesprek.
Een stralende toekomst
Dertig kilometer hiervandaan, dertig kilometer naar het noorden, ging de uitvaartdienst nu beginnen. Yale liep over West Belden Avenue en keek op zijn horloge. Hij zei tegen Charlie: ‘Hoe leeg denk jij dat die kerk is?’
Charlie zei: ‘Daar gaan wij ons niet druk om maken.’
Hoe dichter ze bij Richards huis kwamen hoe meer vrienden ze zagen die dezelfde kant op gingen. Sommigen waren in hun nette kleren, alsof dit de eigenlijke uitvaart was, anderen droegen een spijkerbroek of een leren jasje.
Er zaten vast alleen familieleden daar in die kerk, plus vrienden van de ouders, en de pastoor. Als ze in een ontvangstruimte sandwiches hadden klaargezet zouden ze de meeste kunnen weggooien.
Yale vond de liturgie van de wake van de vorige avond in zijn zak en vouwde die tot iets wat leek op een van de happertjes die zijn vrienden vroeger in de bus maakten, van die dingen waarop, als je een flapje openklapte, je toekomst voorspeld stond (‘Beroemd!’ of ‘Vermoord!’). Aan deze zaten geen flapjes, maar er stonden wel woorden op elk vlakje, soms ondersteboven, en allemaal afgebroken door de vouwen: ‘Pater George H. Whitb’; ‘dierbare zoon, broer, rust in’; ‘Vaste rots van mijn beh’; ‘geen bloemen, maar gif’. Waarmee, bedacht Yale, alsnog Nico’s toekomst was voorspeld. Nico was inderdaad een rots geweest. En bloemen zouden niet baten.
De huizen in deze straat waren hoog en weelderig. Op alle bordessen lagen nog pompoenen, maar niet veel met een uitgesneden gezicht. Het waren eerder kunstige opstellingen van kalebassen en maiskolven. Smeedijzeren omtuiningen, opendraaiende toegangshekjes. Toen ze het tuinpad van Richards huis (een elegant herenhuis, twee-onder-een-kap met een even elegant buurhuis) op liepen, fluisterde Charlie: ‘Zijn vrouw heeft de hele tent ingericht. Toen hij getróúwd was. In ’72.’ Yale schoot op een wel heel ongelukkig moment in de lach, uitgerekend toen Richard met een plechtige glimlach de deur van zijn huis openhield. Het kwam doordat hij een Richard voor zich zag die een heteroleven leidde in Lincoln Park met een inrichtingsgerichte vrouw. Yale zag er meteen slapstick bij: Richard die snel een man wegmoffelde in de kast wanneer zijn vrouw nog even terugkwam omdat ze haar Chanel-tasje was vergeten.
Yale trok zijn gezicht in de plooi, keek Richard aan en zei: ‘Wat een prachtig huis heb je.’ Achter hen kwam een golf van mensen opzetten die Yale en Charlie de woonkamer in stuwde.
Binnen straalde de inrichting met zijn met chintz beklede sofa’s, velours stoelen met bewerkte armleuningen en oosterse tapijten niet zozeer 1972 als wel 1872 uit. Yale voelde dat Charlie hem een kneepje in zijn hand gaf voordat ze de meute in doken.
Nico had duidelijk gemaakt dat er een feest moest komen. ‘Als ik straks als geest kom buurten, dacht je dat ik dan gesnotter wil zien? Dan ga ik heel erg spoken. Als jullie daar zitten te janken, gooi ik een lamp door de kamer, begrepen? Dan ram ik een pook in je reet, en niet op een lekkere manier.’ Als hij nog maar twee dagen dood was geweest hadden ze het vast niet kunnen opbrengen om zijn wens te vervullen. Maar Nico was drie weken geleden gestorven en de familie had de wake en de uitvaart uitgesteld totdat zijn opa, die ze in geen twintig jaar hadden gezien, een vlucht uit Havana kon krijgen. Nico’s moeder was namelijk het resultaat van een kortstondig pre-Castrohuwelijk tussen een diplomatendochter en een Cubaanse muzikant, en nu was die bejaarde Cubaan bepalend voor de planning van de uitvaart, terwijl Nico’s geliefde van de afgelopen drie jaar die avond niet eens welkom was in de kerk. Yale kon er niet aan denken zonder razend te worden, en dat zou Nico niet hebben gewild.

Hoe dan ook, ze hadden allemaal drie weken gerouwd en nu barstte Richards huis uit zijn voegen van de geforceerde feestelijkheid. Daar had je bijvoorbeeld Julian en Teddy die stonden te zwaaien vanachter de balustrade die op de eerste etage om het vertrek heen liep. Daarboven was nog een verdieping te zien, en de hele ruimte werd bekroond door een riant rond dakvenster. Dit huis was meer een kathedraal dan die hele kerk was geweest. Iemand gilde het veel te dicht bij Yales oor uit van het lachen.
Charlie zei: ‘Ik heb de indruk dat we ons dienen te amuseren.’ Yale was ervan overtuigd dat Charlies Engelse accent sterker naar voren kwam als hij sarcastisch was.
‘Ik wacht nog op de gogodansers,’ zei Yale.
Richard had een piano en daarachter zat iemand ‘Fly Me to the Moon’ te spelen.
Waar waren ze in godsnaam met zijn allen mee bezig?
Een magere man die Yale nog nooit eerder had gezien, omarmde Charlie. Iemand van buiten vermoedelijk, iemand die hier had gewoond maar was verhuisd voordat Yale zijn opwachting had gemaakt. Charlie zei: ‘Je bent jonger geworden! Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?’ Yale wachtte tot hij zou worden voorgesteld, maar de man was inmiddels druk aan het vertellen over iemand anders die Yale niet kende. Charlie was de spin in heel wat webben.
Een stem in Yales oor: ‘We drinken cuba libres.’ Het was Fiona, Nico’s kleine zusje, en Yale draaide zich om om haar te omhelzen en haar naar citroen geurende haar te ruiken. ‘Maf, hè?’ Nico was trots geweest op het Cuba-verhaal, maar als hij had geweten tot wat voor chaos de overkomst van zijn opa zou leiden, had hij zijn veto uitgesproken over de keuze voor deze cocktail.
Fiona had hun de vorige avond allemaal verteld dat ze niet naar de uitvaart zou gaan – dat ze in plaats daarvan hier zou zijn – maar toch was het pijnlijk om haar nu te zien en te weten dat ze woord had gehouden. Maar ja, ze had haar familie even grondig afgeschreven als die Nico in de jaren voor zijn ziekte had afgeschreven. (Pas in zijn laatste dagen hadden ze zich hem weer toegeëigend en erop gestaan dat hij zou sterven in een slecht geoutilleerd ziekenhuis met fraai behang, ergens in een buitenwijk.) Haar mascara was uitgelopen. Ze had haar schoenen uitgedaan, maar wankelde alsof ze nog steeds op hoge hakken liep.
Fiona gaf haar glas aan Yale – het was halfvol, en er zat een roze halve kring op de rand. Ze legde een vinger tegen het gleufje onder zijn neus. ‘Ik kan nog steeds niet geloven dat je hem hebt afgeschoren. Het staat je goed, bedoel ik. Je lijkt wel…’
‘Een halve hetero.’
Ze moest lachen en zei: ‘O. O! Dat maken ze daar toch niet van je, hè? Op de universiteit?’ Fiona had een van de geschiktste gezichten om bezorgdheid uit te drukken die Yale ooit had gezien – haar wenkbrauwen trokken razendsnel samen en haar lippen verdwenen zo’n beetje in haar mond – maar hij vroeg zich wel af hoe ze nog emoties voor anderen over kon hebben.
Hij zei: ‘Nee. Het is… Nou ja, ik doe fondsenwerving. Ik praat met een hele hoop oudere alumni.’
‘Om geld los te krijgen?’
‘Geld en kunstwerken. Het is een curieuze dans.’ Yale had de baan bij het nieuwe Brigg Museum in augustus aangenomen, in dezelfde week dat Nico ziek was geworden, en hij wist nog steeds niet goed waar zijn verantwoordelijkheden begonnen of ophielden. ‘Ik bedoel, ze weten van Charlie. Mijn collega’s. Het is geen probleem. Het is een museum, geen bank.’ Hij nam een slokje van de cuba libre. Niet bijster gepast voor 3 november, maar het was die middag wel uitzonderlijk warm en dit was precies waar hij behoefte aan had. Misschien zou het koolzuur van de cola hem zelfs wel oppeppen.
‘Jij had echt een Tom Selleck-snor. Ik vind het geen gezicht als blonde mannen er eentje laten staan. Al die perzikhaartjes. Maar bij mannen met donker haar ben ik er dol op. Je had hem moeten houden! Maar het geeft niet, want nu lijk je op Luke Duke. Op een leuke manier. Nee, je lijkt op Patrick Duffy!’ Het lukte Yale niet om te lachen, en Fiona hield haar hoofd schuin om hem eens goed aan te kijken.
Het liefst zou hij zijn hoofd snikkend in haar haren drukken, maar dat deed hij niet. Hij had zichzelf al de hele dag gevoelloosheid aangemeten en daar klampte hij zich nu aan vast als aan een klimtouw. Als dit drie weken geleden was geweest, hadden ze gewoon samen kunnen huilen. Maar er was een korst op de wond ontstaan en nu was er nota bene ook nog sprake van een féést, met de verplichting om je op de een of andere manier oké te voelen. Vrolijk.
En wat was Nico geweest van Yale? Gewoon een goede vriend. Geen familie, geen minnaar. Eigenlijk was Nico toen Yale hier was komen wonen zijn eerste echte vriend geweest, de eerste met wie hij echte gesprekken had gevoerd, en niet in een bar een beetje over de muziek heen had zitten schreeuwen.
Yale had Nico’s tekeningen prachtig gevonden, had hem mee uit genomen en op pannenkoekjes getrakteerd, had hem geholpen met het leren voor zijn staatsexamen en hem verteld dat hij talent had. Charlie had geen belangstelling voor kunst, net zomin als Nico’s geliefde Terrence, dus nam Yale Nico mee naar tentoonstellingen en lezingen over kunst, en stelde hij hem voor aan kunstenaars. Maar toch. Hoorde Yale, als Nico’s kleine zusje zich zo flink kon houden, dan ook niet wat sterker te zijn?
‘Het is voor íédereen zwaar,’ zei Fiona.
Hun ouders hadden Nico op zijn vijftiende verstoten, maar Fiona smokkelde eten, geld en medicijnen tegen zijn allergie naar het huis op Broadway waar hij met vier andere jongens in woonde. Dan nam ze in haar eentje de Sprinter en daarna de El, de metro vanaf Highland Park. Ze was toen elf. Als Nico Fiona aan iemand voorstelde, zei hij altijd: ‘Dit is de dame die mij heeft grootgebracht.’
Niets waar Yale woorden voor kon vinden was de moeite van het zeggen waard.
Fiona zei dat hij beslist een kijkje op de bovenverdiepingen moest nemen als hij de kans kreeg. ‘Het is net Versailles daar.’
Yale kon Charlie niet vinden in de drukte. Hoewel hij uitstraalde geweldig lang te zijn, was Charlie maar iets groter dan gemiddeld, zodat Yale in situaties als deze telkens weer verbaasd was dat hij hem niet met zijn borstelkop, zijn keurig getrimde baard en zijn hangende oogleden boven alles en iedereen zag uitsteken.
Maar nu stond Julian Ames, die naar beneden was gekomen, naast hem. Hij zei: ‘We zijn al sinds de lunch bezig! Ik ben toeter!’ Het was vijf uur en de lucht nam al een inktkleur aan. Hij hing giechelend tegen Yale aan. ‘We hebben de badkamers binnenstebuiten gekeerd. Hij heeft níks, of anders heeft hij het goed verstopt. Ja, iemand heeft achter in de koelkast wat oude poppers gevonden. Maar wat heb je aan poppers als je niet gaat neuken?’
‘Jezus. Nee, hè? Póppers?’
‘Ik bedoel die vraag serieus, hoor!’ Julian rechtte zijn rug. Hij had van voren een lok donker haar waardoor hij er volgens Charlie uitzag als Superman. (‘Of als een eenhoorn,’ voegde Yale daar dan aan toe.) Julian veegde de lok uit zijn ogen en trok een pruillip. Hij was gewoon te perfect. Hij had met het oog op zijn toneelcarrière een neuscorrectie laten doen toen hij uit Atlanta wegging en Yale wou dat hij dat niet had gedaan. Een imperfecte Julian was hem liever geweest.
‘En ik bedoel mijn antwoord serieus. Het slaat nergens op om poppers te gebruiken bij een herdenking.’
‘Maar dit is toch geen begrafenis? Het is een féést. En het is net als…’ Julian kwam weer vlakbij staan en fluisterde samenzweerderig in Yales oor: ‘Het is net als in dat verhaal van Poe, over de rode dood. Buiten waart de dood rond, maar hierbinnen gaan we ons geweldig vermaken.’
‘Julian.’ Yale dronk zijn glas cuba libre leeg en spuwde een ijsklontje terug in het glas. ‘Daar gaat het niet om. En zo loopt dat verhaal ook niet af.’
‘Ik lette nooit zo goed op op school.’
Julian legde zijn kin op Yales schouder, iets wat hij wel vaker deed, waarbij Yale altijd bang was dat Charlie toevallig net op dat moment hun kant op zou kijken. Yale was de afgelopen vier jaar constant bezig geweest Charlie te verzekeren dat hij er niet vandoor zou gaan met iemand als Julian, of als Teddy Naples, die nu gevaarlijk ver over de balustrade hing, met zijn voeten los van de vloer, om iets naar een vriend beneden te roepen. (Teddy was zo klein dat iemand hem vermoedelijk wel zou kunnen opvangen als hij viel, maar toch. Yale kon het niet aanzien.) Charlie had geen enkele reden om zo onzeker te zijn over Yales trouw, afgezien van het knappe voorkomen en de flirterige aard van beide genoemde mannen. En afgezien van het feit dat Charlie altijd onzeker was. Yale was degene geweest die had voorgesteld monogaam te zijn, maar Charlie was degene die maar bleef doorgaan over hoe dat mis zou kunnen gaan. En hij had de twee mooiste mannen van Chicago uitgezocht om zijn angsten aan op te hangen. Yale schudde Julian van zijn schouder, waarop Julian beneveld glimlachte en wegwandelde.

Het was rumoeriger geworden in het vertrek, het geluid weerkaatste van de bovenverdiepingen en er stroomden steeds meer mensen binnen. Twee heel knappe, heel jonge mannen liepen rond met schalen met kleine quiches, gevulde champignons en Russische eieren. Yale vroeg zich af waarom de hapjes niet ook Cubaans waren, zodat ze bij de cocktails zouden passen, maar Richard had waarschijnlijk maar één vast plan voor elk feest: deuren open, bar open, jongens met quiche.
Het was in elk geval heel wat beter dan die rare, schijnheilige wake van de vorige avond. Er had een heerlijke wierookgeur in de kerk gehangen, maar verder was er weinig wat Nico zou hebben bevallen. ‘Hij zou hier nog niet dood gevonden willen worden,’ had Charlie gezegd, en geprobeerd erbij te lachen toen hij het zichzelf hoorde zeggen. De ouders hadden Nico’s geliefde nadrukkelijk voor de wake uitgenodigd, met de toevoeging dat dit ‘een gepaste gelegenheid was voor vrienden om de laatste eer te bewijzen’. Met andere woorden: kom dus vandaag niet naar de uitvaartdienst. Met andere woorden: kom eigenlijk ook maar liever niet naar de wake, maar vind je ons niet ruimhartig? Maar Terrence was de vorige avond wél gegaan, net als acht andere vrienden. Vooral om Terrence te omringen en Fiona te steunen, want zij bleek degene te zijn die haar ouders had overgehaald hun uitnodigingen te sturen. Zij had tegen hen gezegd dat zij, als Nico’s vrienden niet werden uitgenodigd, tijdens de uitvaartdienst zou opstaan en dat hardop zou zeggen. Toch hadden heel wat vrienden bedankt voor de eer. Asher Glass had beweerd dat zijn lichaam in opstand zou komen als hij ook maar één voet in een katholieke kerk zou zetten. (‘Ik zou gaan gillen over kapotjes. Dat zweer ik je.’)
Ze hadden gebroederlijk met hun achten naast elkaar achteraan gezeten, Terrence geflankeerd door een legertje mannen in pak. Het zou mooi zijn geweest als Terrence onopvallend in de groep had kunnen opgaan, maar ze zaten nog niet eens toen Yale al hoorde hoe een oudere vrouw haar man op hem wees. ‘Die daar. Die zwarte meneer met de bril.’ Alsof er nog een andere zwarte man in die kerk was, eentje met goede ogen. Die vrouw was niet de enige geweest die tijdens de dienst steeds achterom had gekeken om klinisch te observeren of, en zo ja wanneer, dit homofiele zwarte exemplaar in tranen uit zou barsten.
Yale hield ergens laag en uit het zicht Charlies hand vast, niet bij wijze van statement, maar omdat Charlie allergisch was voor kerken. ‘Zodra ik knielkussentjes en gezangenboeken zie,’ zei hij, ‘voel ik vijf ton anglicaans schuldgevoel op mijn nek neerkomen.’ Zodoende had Yale ver beneden eenieders blikveld met zijn brede duim over de knokige duim van Charlie zitten wrijven.
Leden van de familie vertelden alleen anekdotes over toen Nico nog een kind was, alsof hij in zijn tienerjaren was overleden. Er zat een mooie bij die werd verteld door Nico’s stoïcijnse, asgrauwe vader. Toen Fiona zeven was, had ze twintig dollarcent gevraagd om snoepjes te kunnen kopen uit de pot die bij de buurtsuper naast de kassa stond. Haar vader had haar erop gewezen dat ze haar zakgeld al had opgemaakt. Fiona was begonnen te huilen. En Nico, die elf was, was midden in het gangpad gaan zitten en had vijf minuten lang aan zijn nog maar nauwelijks loszittende melkkies zitten draaien en trekken, totdat hij eruit kwam. Het bloedde en hun vader, die orthodontist was, was geschrokken van het feit dat de puntige wortel er nog aan zat. Maar Nico had de kies in zijn zak gestoken en gezegd: ‘De tandenfee brengt vanavond een kwartje, toch?’ Dokter Marcus kon geen nee zeggen waar Fiona bij was. ‘Mag ik dat kwartje dan nu lenen?’
De aanwezigen lachten en dokter Marcus hoefde niet echt uit te leggen dat Nico het geld meteen aan zijn zusje had gegeven, en dat het nog een vol jaar had geduurd voordat de nieuwe kies was opgekomen.
Yale keek nu of hij Terrence ergens zag. Het duurde even, maar daar was hij, hij zat halverwege de trap, met zo veel mensen om zich heen dat Yale nog even geen praatje met hem kon gaan maken. In plaats daarvan pakte Yale een van de miniquiches van een langskomende schaal en gaf het hapje door de spijlen van de trapleuning aan Terrence. ‘Je zit een beetje opgesloten daar!’ zei Yale, waarop Terrence de quiche in zijn mond stopte, zijn hand weer uitstak en zei: ‘Doe er nog maar eentje!’
Fiona was van plan geweest haar ouders een loer te draaien en Nico’s as te verwisselen met as uit de haard, om de echte dan aan Terrence te geven. Het was moeilijk te bepalen of ze dat serieus had gemeend. Maar Terrence zou geen as krijgen, en ook niks anders, behalve Nico’s kat, die hij al in huis had genomen toen Nico voor het eerst het ziekenhuis in moest. De familie had duidelijk gemaakt dat er, wanneer ze morgen zouden beginnen met het uitruimen van Nico’s huis, niets naar Terrence zou gaan. Nico had geen testament opgesteld. Zijn ziekte had hem overvallen en hij was al snel ernstig verzwakt. De eerste paar dagen had het alleen maar gordelroos geleken, maar binnen een maand was er sprake van schrikbarend hoge koorts en hersenverweking.
Tot afgelopen zomer had Terrence wiskunde gegeven aan tweede klassen op een middelbare school, maar daarna had Nico permanente zorg van hem nodig gehad, en had Terrence gehoord dat hij zelf ook besmet was. En hoe moest Terrence de herfst doorkomen, en de winter, zonder Nico en zonder baan? Het was niet alleen een geldkwestie. Hij hield namelijk van lesgeven en was dol op zijn leerlingen.
Terrence vertoonde een paar van de vage, eerste symptomen, zoals enig gewichtsverlies, maar nog niks ernstigs, niet voldoende om in de ziektewet te kunnen gaan. Hij had zich nadat Nico ziek was geworden laten testen. Of dat uit solidariteit was, of omdat hij het gewoon wilde weten, wist Yale niet. Niet dat er een soort wonderpil bestond. Yale en Charlie behoorden dat voorjaar, uit principe, tot de eersten die zich hadden laten testen. Charlies krant had de lezers opgeroepen zich te laten testen en een lans gebroken voor voorlichting en veilig vrijen, en Charlie vond dat hij dan ook het goede voorbeeld moest geven. Bovendien had Yale ervanaf willen zijn. Alle onzekerheid was volgens hem sowieso slecht voor zijn gezondheid. In de klinieken kon je je nog niet laten testen, maar bij dokter Vincent wel. Toen ze de gunstige uitslag kregen hadden Yale en Charlie een fles champagne opengetrokken. Het was een sombere heildronk geweest en ze hadden de fles niet eens leeg gekregen.
Julian stond weer in Yales oor te fluisteren. ‘Schenk jezelf nog maar gauw bij voordat de dia’s beginnen.’
‘Krijgen we día’s?’
‘Je kent Richard toch.’
Toen Yale bij de bar kwam stond Fiona daar te praten met iemand die hij niet kende, een man met een ferme kaaklijn, zo te zien hetero. Ze wond haar blonde krullen om haar vinger. Ze dronk te snel, want het glas in haar hand was alweer leeg. En ze had dat gehaald nadat ze Yale haar halflege glas had gegeven, en de hele Fiona woog misschien vijfenveertig kilo. Hij tikte haar tegen de arm en zei: ‘Vergeet je niet te eten?’
Fiona lachte, keek de man aan en lachte nog eens. ‘Yále,’ zei ze. En ze kuste hem op zijn wang, een stevige kus die waarschijnlijk lipstick zou achterlaten. Tegen de man zei ze: ‘Ik heb tweehonderd grote broers.’ Ze leek elk moment om te kunnen vallen. ‘Maar zoals je ziet, is hij het meest het studentje. Kijk maar eens naar Yales handen. Kijk dan.’
Yale bekeek zijn handpalm. Daar was niks mis mee.
‘Nee,’ zei ze, ‘de rug! Zijn het niet net dierenklauwen? Zo behaard!’ Ze liet haar vinger door de dikke donkere beharing vlak bij de pink van zijn linkerhand gaan. Ze fluisterde luid tegen de man: ‘Hij heeft het ook op zijn voeten!’ En toen, tegen Yale: ‘Zeg, heb je mijn tante nog gesproken?’
Yale keek het vertrek rond. Er waren maar een paar vrouwen, van wie geen enkele veel ouder dan dertig was.
Hij zei: ‘Bij de wake?’
‘Nee, ze kan niet autorijden. Maar je móét haar gesproken hebben, want dat heb ik duidelijk tegen haar gezegd. Ik heb het al maanden geleden tegen haar gezegd. En ze zei dat ze je gesproken had.’
‘Je tante?’ vroeg hij.
‘Nee, de tante van mijn váder. Ze was dol op Nico. Dat moet je goed beseffen, Yale. Ze was dól op hem.’
‘Haal maar even wat te eten voor haar,’ zei Nico tegen de man, die knikte. Fiona klopte Yale op de borst en draaide zich om, alsof hij degene was met de onnavolgbare logica.
Hij liet zijn glas bijvullen met bijna pure rum en keek of hij Charlie ergens zag. Was dat zijn bebaarde kin, zijn blauwe stropdas? Maar het gordijn van mensen sloot zich weer en Yale was niet lang genoeg om over iedereen heen te kunnen kijken. En nu deed Richard de lampen uit en stelde een projectiescherm op, en zag Yale alleen nog maar de schouders en ruggen voor zich.

Richard Campo was, als hij al een beroep had, fotograaf. Yale had geen idee hoe Richard aan zijn geld kwam, maar het stelde hem wel in staat een hoop dure camera’s te kopen en verschafte hem alle tijd om, naast het maken van een sporadische bruidsreportage, door de stad te zwerven en het straatleven vast te leggen. Niet lang nadat Yale naar Chicago was gekomen lag hij een keer met Charlie en vrienden van Charlie op Belmont Rocks te zonnebaden, al was dit nog voor Yale en Charlie een setje werden. Het was zalig, ook al was Yale vergeten een handdoek mee te nemen en ook al verbrandde hij altijd. Mannen die het open en bloot met elkaar deden! Een homoplek die afgeschermd lag van de stad, maar met weids uitzicht op Lake Michigan. Een van Charlies vrienden, een man met golvend, vroeg grijzend haar en een limoengroene zwembroek van Speedo, had hen allemaal zitten fotograferen met zijn Nikon, waar hij steeds een nieuw filmpje in deed, waarna hij weer vrolijk verder klikte. ‘Wie is die gluurder?’ had Yale gevraagd, waarop Charlie zei: ‘Misschien wel een genie.’ Dat was Richard. Nu zag Charlie natuurlijk in iedereen een genie en bleef hij mensen net zo lang uithoren tot hij had ontdekt wat hun passies waren, waarna hij hen stimuleerde daar werk van te maken, maar Richard was echt getalenteerd. Yale en Richard hadden elkaar nooit goed leren kennen – hij was tot vandaag nooit bij de man thuis geweest – maar Yale was wel aan hem gewend geraakt. Richard hing altijd een beetje in de buurt rond, keek toe en fotografeerde. Hij was een jaar of vijftien ouder dan de anderen in hun groepje en gedroeg zich vaderlijk liefdevol, en was altijd bereid een rondje te geven. Hij had Charlies krant in de begintijd financieel ondersteund. En wat was begonnen als rariteit was in de afgelopen maanden iets van levensbelang geworden. Als Yale de camera’s hoorde klikken, dacht hij: ‘Dát heeft hij in elk geval vastgelegd.’ Met andere woorden: wat er verder ook gaat gebeuren – over drie jaar, of over twintig – dat moment zal blijven.
Iemand rommelde wat met de platenspeler en terwijl de eerste dia verscheen (Nico en Terrence die vorig jaar op Fiona’s twintigste verjaardag proostten) begon de muziek. Het was de akoestische intro van ‘America’ van Simon & Garfunkel, de versie van het concert in Central Park. Nico’s lievelingssong, die hij zag als een rebels lijflied en niet gewoon als een deuntje over een roadtrip. Op de avond vorig jaar dat Reagan werd herkozen, speelde een woedende Nico het keer op keer af op de jukebox bij Little Jim’s, totdat de hele kroeg lallend zat mee te zingen over lost en counting cars en looking for America. Zoals ook nu weer iedereen meezong.
Yale kon het niet opbrengen om mee te doen, en hoewel hij vermoedelijk niet de enige was die zou moeten huilen, dacht hij niet dat hij het hier nog langer zou uithouden. Hij maakte zich los uit de meute en zette een paar stappen op Richards trap, zodat hij de hoofden van bovenaf kon zien. Iedereen stond geboeid naar de dia’s te kijken. Alleen liep er nog iemand anders weg. Teddy Naples stond bij Richards zware voordeur, trok het jasje van zijn pak weer aan en draaide langzaam de deurknop om. Teddy was doorgaans één brok kinetische energie, wipte voortdurend op zijn tenen en trommelde de hele tijd met zijn vingers mee met muziek die niemand anders kon horen. Maar op dit moment bewoog hij zich als een geest. Misschien had Yale wel gelijk. Als hij niet vast zou zitten achter al die mensen, had hij misschien wel hetzelfde gedaan. Niet dat hij was weggegaan, maar hij moest wel even naar buiten voor wat frisse lucht.
De dia’s: Nico in een sportbroekje met een nummer op zijn borst gespeld. Nico en Terrence die tegen een boom geleund staan en allebei hun middelvinger opsteken. Nico en profil met zijn oranje sjaal en zwarte jas, en een sigaret tussen de lippen. En ineens was daar Yale zelf, naast Charlie, die een arm om hem heen had geslagen, en met Nico aan zijn andere kant, tijdens de oudejaarsreceptie van Charlies krant afgelopen december. Nico was de grafisch vormgever van Out Loud Chicago. Daarnaast had hij een vaste strip in het blad, en was hij ook net begonnen met het ontwerpen van toneeldecors. Hij had dat zichzelf allemaal geleerd. Dit had de proloog van zijn leven moeten zijn. Een nieuwe dia: Nico die stond te lachen om Julian en Teddy, op Halloween, toen ze zich als Sonny en Cher hadden verkleed. Nico die een cadeautje uitpakte. Nico met een schaaltje chocolade-ijs in zijn hand. Nico van dichtbij, met hagelwitte tanden. De laatste keer dat Yale Nico had gezien was hij niet bij bewustzijn geweest en was er ineens schuim – een of ander afschuwelijk wit schuim – uit zijn mond en neusgaten gedropen. Terrence was schreeuwend de gang op gehold om de zusters te roepen en had daarbij zijn knie bezeerd toen hij tegen een karretje van de schoonmaakploeg aan was gerend, en die rotzusters hadden zich meer zorgen gemaakt om de vraag of Terrence ergens op had gebloed dan om wat er met Nico aan de hand was. Maar hier op de dia was Nico’s volle, prachtige gezicht te zien, en dat werd Yale te veel. Hij rende de rest van de trap op.
Hij was bang dat de slaapkamers vol zouden zitten met mannen die poppers hadden genomen, maar de eerste was in elk geval leeg. Hij deed de deur dicht en ging op het bed zitten. Het was inmiddels donker buiten en de spaarzame straatlantaarns van Belden Avenue wierpen slechts een zwak schijnsel op de muren en de vloer. Richard moest na het vertrek van zijn mysterieuze vrouw in elk geval deze kamer opnieuw hebben ingericht. Twee zwarte leren fauteuils flankeerden het brede bed. Er hing een plankje met kunstboeken. Yale zette zijn glas op de grond, ging op zijn rug liggen, staarde naar het plafond en deed de oefening met langzaam ademhalen die hij van Charlie had geleerd.
Lees ons interview met Rebecca Makkai
Ga naar het interview
Meer weten en lezen over Rebecca Makkai?
De Nederlandse vertaling van Een stralende toekomst – vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema – is een succes. Na haar bezoek aan België en Nederland verschenen er niet alleen op Karakters, maar ook bijvoorbeeld in de Volkskrant uitgebreide interviews met de auteur. Als kers op de taart werd het boek ook getipt door het boekenpanel van De Wereld Draait Door en belandde het heel even in de bestsellerlijsten.
Een stralende toekomst – dat nu bij Nieuw Amsterdam verschenen is – is niet het eerste boek dat van Rebecca Makkai naar het Nederlands werd vertaald. Miebeth van Horn vertaalde in 2012 in opdracht van uitgeverij Orlando reeds De lener.
Er zijn op dit moment nog twee romans van Rebecca Makkai die niet naar het Nederlands vertaald zijn, namelijk The Hundred-Year House (2014) en Music for Wartime (2015). Hopelijk gaat dat na het succes van Een stralende toekomst alsnog gebeuren.
Een stralende toekomst is niet alleen in België en Nederland een succes. Het boek – oorspronkelijk: The Great Believers – werd genomineerd voor tal van belangrijke prijzen. Een heel deel daarvan – waaronder de Chicago Review of Books Award en de Los Angeles Times Book Pize – wist Rebecca Makkai ook effectief binnen te slepen. Jammer genoeg kon ze haar nominaties voor de Pulitzer Prize en de National Book Award niet verzilveren.
Op de website van Rebecca Makkai kan je een deel van de bronnen die Makkai heeft gebruikt voor Een stralende toekomst terugvinden evenals een aantal gerelateerde kijk- en leestips. Zo raadt ze je bijvoorbeeld aan om je te verdiepen in het werk van Susan Sontag en om An Early Frost (1985) te bekijken, de eerste televisiefilm gemaakt over aids.