Zoek binnen Karakters
Present

Zolobet

350% tot 1500 EUR + 150 FS

NU SPELEN

Van ambitieus lepidopteroloog tot gevierd romancier: hoe Vladimir Nabokovs liefde voor vlinders bepalend was voor zijn schrijven

Vladimir Nabokov (1899-1977) geldt als één van de meest geliefde en eigenaardige auteurs van de twintigste eeuw. Bekend om zijn innovatief gebruik van metaforen, speelse beeldtaal en poëtische durf, groeide de schrijver van meesterwerken als Lolita (1955) en Bleek vuur (1962) uit tot een invloedrijk figuur voor de literaire generaties na hem. Toch is Nabokov altijd al een ietwat mysterieus en zonderling personage gebleven. De in Rusland geboren aristocraat leidde het leven van een weelderige nomade en verklaarde meermaals geen deel uit te maken van een school of strekking.

Een minder bekend facet van zijn leven, en misschien wel Nabokovs grootste passie, was zijn interesse voor het vak van de lepidopterologie, oftewel: de wetenschappelijke studie van vlinders en motachtigen. Van kleins af aan gefascineerd door de schoonheid van insecten en de imposante complexiteit van de natuur, liet hij geen kans onbenut om met een vangnetje in de wildernis erop uit te trekken. Dit leverde hem honderden technische tekeningen op en zelfs de eer een aantal nieuwe soorten te mogen benoemen. Samen met zijn vrouw Véra maakte hij talloze zonnige roadtrips doorheen de Alpen en Verenigde Staten, op zoek naar de meest zeldzame en prachtige vlinders. Op indexkaartjes noteerde hij tussendoor de aanzetten voor zijn literaire meesterwerken. Voor Nabokov waren artistieke verbeelding en wetenschappelijke kennis onscheidbaar. In hoeverre beïnvloedde dit zijn visie op literatuur en kunst in het algemeen? En hoe gerespecteerd was hij als wetenschappelijk onderzoeker?


Een koninklijke jeugd in Rusland en de vlucht naar Berlijn

Vladimir Vladimirovich Nabokov werd in 1899 in een uit de kluiten gewassen stadspaleis te Sint-Petersburg geboren. Als de zoon van Vladimir Dmitrievich Nabokov, een invloedrijk staatsman, en Yelena Ivanova, een rijke erfgename van een goudmijnimperium, groeide de jonge schrijver op in een aristocratisch en gecultiveerd milieu. Naar eigen zeggen, en niet zonder ironie, werd hij opgevoed als een ‘perfect normaal, drietalig kind’. Op de schemerige zolder van zijn familiewoning vond hij kostbare collecties aan 18e- en 19e-eeuwse boeken over flora en fauna, dit uitgevoerd in de meest gedetailleerde en kleurrijke afbeeldingen. Hij verslond onder andere de naslagwerken Butterflies of New England van Samuel Hubbard Scudder en Die Grosse Schmetterlinge Europas van Ernst Hofmann. Het is tegen de achtergrond van deze ontdekkingen dat we Nabokovs ontluikende belangstelling voor de studie van vlinders en motachtigen moeten plaatsen. Zelf beschreef Nabokov later in Geheugen, spreek (1936-1951) hoe hij als jonge knaap in de natuur het non-utilitaire genot ontdekte waar hij eveneens naar zocht in kunst. Beiden zijn ‘een vorm van magie’, een spel van ‘complex in elkaar geweven betovering en misleiding’. Als zevenjarige ving Nabokov zijn allereerste vlinder; sindsdien werd, zoals hij ooit in The New Yorker schreef, zijn eerste blik op de zonneschijn steeds vergezeld met de gedachte over wat voor vlinders hij die dag zou vangen. Op het uitgestrekte familiedomein in het door groene heuvels omgeven Vyra, keek de jonge lepidopterist iedere ochtend uit naar een dag vol nieuwe ontdekkingen en avonturen. De geuren, kleuren en eenzame trektochten doorheen eindeloze grasvelden, verlaten beekjes en warm verlichte loofbossen, behoren tot Nabokovs meest gekoesterde jeugdherinneringen. ‘Het hoogste genoegen van tijdloosheid’, zo schreef hij, ‘is wanneer ik tussen zeldzame vlinders en hun voedselplanten sta. Dit is extase. Een gevoel van éénheid met zon en steen.’ Zoals wel vaker bij wetenschappers, werd de jonge Nabokov gedreven door de mogelijkheid op nieuwe ontdekkingen. Deze ambitie werd echter gefnuikt door het uitbreken van de bolsjewistische revolutie in 1917. De familie werd gedwongen te vluchten naar de Krim om nadien via Cambridge in Berlijn aan te meren. Aan de universiteit van Cambridge schreef Nabokov zich aanvankelijk in voor zoölogie, maar hij schakelde al snel over op Slavische en Romaanse talen.

‘Ondanks de publicatie van wel negen romans, zou Vladimir Nabokov niet bepaald gelukkig zijn geweest in Berlijn.’

In Berlijn begon Nabokov zich meer toe te spitsen op zijn literair talent, deze vijftienjarige periode laat zich kenmerken door een grote productiviteit. Hier leerde hij Véra Slonim kennen, die later zijn vrouw en onafscheidbare levenspartner zou worden. Nabokov schreef er in het Russisch onder meer Mashen’ka (1926), later vertaald in het Engels als Mary, en Kamera Obskura (1933), later in het Engels uitgegeven als Laughter in the Dark. Ondanks de publicatie van wel negen, in het Russisch geschreven romans, zou hij niet bepaald gelukkig zijn geweest in Berlijn. Zijn schrijverschap ondersteunend met het geven van tennis- en bokslessen, deed hij nooit de moeite vloeiend Duits te leren en vond hij Berlijn naarmate de jaren vorderde steeds onaangenamer.

In mei 1940 vluchtten de Nabokovs van de oprukkende Duitse troepen richting de Verenigde Staten. In 1945 zou zijn broer Sergei omkomen in het concentratiekamp van Neuengamme; de oversteek naar Manhattan vormde een definitief breekpunt voor alles wat erna zou komen. Vanaf dan zou hij zijn moedertaal achter zich laten en enkel nog in het Engels schrijven. Later gaf hij in een interview toe waarschijnlijk natuurwetenschapper te zijn geworden, indien hij zijn vaderland nooit had moeten verlaten.


Hoe een vlinder Nabokov Harvard binnenloodste

Tegen de tijd dat Vladimir Nabokov in de Verenigde Staten aankwam, was hij uitgegroeid tot een enigszins onderlegd lepidopterist. Ondanks zijn literaire inspanningen op het Europese continent, was hij er ook in geslaagd twee artikels te publiceren over vlindersoorten in de Krim en de Pyreneeën in het wetenschappelijke tijdschrift The Entomologist. Koortsig op zoek naar een job in lijn met zijn literaire ambitie, bezocht Nabokov toevalligerwijs het American Museum of Natural History. Daar ontmoette hij William Comstock, een lid van het entomologie (insectenstudies) departement. Het is Comstock die Nabokov weet aan te stellen als een vrijwillig medewerker van het entomologie departement en zijn wens op het leveren van een serieuze bijdrage in dit onderzoeksdomein kracht bijzet. Comstock gaf de getalenteerde immigrant ongelimiteerde toegang tot de museumarchieven en werkplaatsen, daarnaast leerde hij Nabokov de basisbeginselen van genitale dissectie. De uiterst secure dissectie en het uittekenen van vlindergenitaliën zou later één van Nabokovs primaire fascinaties worden binnen de lepidopterologie. In 1941 werd hij aangesteld als onderwijzer in Wellesley College en een tijdje later kreeg hij een positie binnen het Museum of Comparative Zoology van Harvard als deeltijds onderzoeker en curator van de afdeling lepidopterologie. In zijn memoires Spreek, geheugen (integraal uitgegeven in 1966), schreef Nabokov dat het lang geduurd had voor hij een lotgenoot mocht ontmoeten. In Harvard zal hij er meerdere ontmoeten, onder wie Harry Clench en Charles Remington. Nabokov was zich bewust van zijn curieuze passie en verwees naar andere vlindervrienden vaak als fellow sufferers. Zijn functie als onderzoeker zou nooit volledig het schrijven naar de achtergrond verbannen, maar zoals John Franclemont later aanhaalde, werd Nabokov beslist een lepidopterist wanneer hij zich op het domein van de universiteitscampus begaf. In een brief naar Edmund Wilson grapte Nabokov destijds dat hij Harvard was binnengeraakt ‘met enkel een vlinder als mijn begunstiger’. In die periode had minder dan één op de tien onderzoeksmedewerkers van de universiteit een doctoraat, dit kan enigszins verklaren waarom hij niet per se als een mindere professioneel werd aanzien onder zijn collega’s.

In 1948 werd Nabokov uiteindelijk aangesteld als professor Russische literatuur aan Cornell, waar hij zich toch bleef mengen onder de lepidopteristen en zijn agenda gedisciplineerd onderverdeelde in lesgeven enerzijds, en anderzijds vrije tijd die volledig werd gewijd aan de jacht op zijn gevleugelde schoonheden. Vakanties bleken uiterst belangrijk voor Nabokov; vaak overwerkt door het lesgeven en schrijven, voorzag hij steevast in tijdschema’s waarbij zoveel mogelijk tijd werd doorgebracht op het terrein. Afgelegen plekken in de natuur van Colorado, Wyoming en Utah vormde een waar walhalla voor iedere lepidopterist op zoek naar een bepaald specimen. Deze tijd werd voor Nabokov gekenmerkt door twee bezigheden: lesgeven en het onderweg zijn met zijn vrouw Véra en zoontje Dmitri in de uitgestrekte wildernis. Aangezien Nabokov zelf nooit de moeite had gedaan een rijbewijs te behalen, was het Véra die altijd achter het stuur zat. Daarnaast wijdde ze zich aan het bewerken en ordenen van zijn notities op indexkaartjes. Zo is Lolita grotendeels ontstaan als de vrucht van talloze uitstapjes op zoek naar onder andere de Karner Blue, een vlindersoort die hij in 1944 al voor het eerst had benoemd. De vlinderfamilie waar de Karner Blue bij thuishoort, kortweg ‘de blues’ genoemd, waren voor Nabokov één van zijn meest bestudeerde onderwerpen. Ondanks verscheidene postjes als docent, bleef de lepidopterologie zijn voornaamste nevenactiviteit tot ver in de jaren vijftig. In Strong Opinions schreef hij later met enige heimwee: ‘De jaren in het Harvard museum blijven de meest verrukkelijke en spannende van heel mijn volwassen leven.


Amateur of gerespecteerd wetenschapper?

Wat waren Vladimir Nabokovs bijdragen aan de lepidopterologie en wat onderscheidde zijn werk van andere benaderingen in dit veld? En waarom neemt de belangstelling voor zijn wetenschappelijk werk de laatste jaren toe? Een kijkje werpen op zijn meer dan duizend vervaardigde schetsen van vleugelpatronen, genitaliën en allerlei andere morfologische details kan ons al een eindje verder helpen; Nabokov was een zeer toegewijde tekenaar.

Met zijn taxonomieën (het onderverdelen van individuen en objecten in groepen of soorten), wou Nabokov de evolutionaire afkomst van bepaalde vlindersoorten, waaronder de blues, blootleggen. Hij was ervan overtuigd dat het indelen van vlindersoorten op basis van uiterlijke kenmerken de enige manier was om hun evolutionair parcours te begrijpen, en niet het benoemen van soorten op basis van bijvoorbeeld geografische verspreiding. Waar vroegere lepidopteristen zich voornamelijk hadden gefocust op de structuur van vleugelpatronen, bestond Nabokovs innovatie erin de genitaliën van vlinders en motten grondig te bestuderen. Dit liet hem toe een onderscheid te maken tussen bepaalde blues die toen uiterst gelijkaardig leken. Nabokov was een zogenaamde ‘splitter’, een taxonoom met enorme aandacht voor onderscheidende details. Dit in tegenstelling tot wat in het vakjargon van de lepidopterist een ‘lumper’ wordt genoemd, iemand die meer de neiging heeft tot het negeren van details en individuen sneller in een overkoepelende groep plaatst. In de loop der jaren aan Harvard en Cornell benoemde hij meer dan tien vlindersoorten en ondersoorten en negen nieuwe geslachten van de Amerikaanse blues familie. Van de twintig benamingen die aan zijn naam verbonden zijn, blijven er meer dan tien tot op de dag van vandaag geldig. Zoals de entomoloog Robert Pyle in zijn artikel over Nabokovs bevindingen als wetenschapper terloops opmerkt: ‘A fine batting average for any taxonomist.

‘Wie volgens Nabokov de complexe, uiterlijke structuur van natuurlijke verschijnselen bestudeert, kan niet anders dan beseffen dat deze de evolutietheorie overstijgt.’

Zijn grootste wapenfeit als lepidopterist blijft waarschijnlijk het beschrijven van de Amerikaanse blues soorten afkomstig uit Azië. Nabokov stelde voor hoe deze vlinders, miljoenen jaren geleden, in vijf verschillende kolonisaties de Beringstraat zouden zijn overgestoken om nadien in Amerika te evolueren tot de vlindersoorten die we vandaag kennen. Deze paper schreef hij in 1945, tegen het einde van de jaren vijftig moest zijn wetenschappelijk onderzoek steeds vaker plaats ruimen voor het schrijven van romans. Na Nabokovs ‘pensioen’ en terugkeer naar Europa, werd zijn these over de grote migraties van de Amerikaanse blues grotendeels genegeerd. In de jaren negentig kwam daar echter verandering in: een groep onderzoekers verifieerde Nabokovs classificatie van de blues, om later in 2011, door middel van DNA-onderzoek, zijn these over de evolutie en migratie van deze vlindersoort te bevestigen. De stempel van visionair zou niet misstaan, toch blijft Nabokovs bijdrage aan deze tak van de wetenschappen beperkt. De uitzonderlijkheid zit hem volgens verscheidene kenners en critici meer in zijn nauwlettende manier van werken.

Zo vond Nabokovs uitzonderlijk talent voor beeldspraak en lyriek zijn weg naar de wetenschappelijke publicaties die hij schreef. Vaak nam een artikel aanvang in de kenmerkend formele en academische stijl, om even later bij het documenteren van een bepaalde trektocht, uit te monden in lyrische beschrijvingen. De kleuren, texturen, vormen en motiefjes die hij aantrof in de natuur resoneerde eveneens in zijn taal, schrijfwerk, het leven en de liefde. Als gevolg hiervan is er vormelijk vaak geen groot verschil te bespeuren tussen Nabokovs wetenschappelijk schrijven en zijn literaire proza. De kennis dient de verbeelding. Zo bestond één van zijn meer gedurfde vooronderstellingen erin de evolutietheorie van Darwin – als alles verklarend denkkader – deels te ontkennen. Volgens Nabokov kon de evolutietheorie geen verklaringen geven voor de doorgedreven imitatiekunsten van allerlei planten, vlinder- en insectensoorten. De schoonheid van de natuur is niet puur functioneel gericht, maar zit vol met chaotische improvisatie en ‘kunst voor de kunst’. Wie volgens Nabokov de complexe, uiterlijke structuur van natuurlijke verschijnselen bestudeert, kan niet anders dan beseffen dat deze de evolutietheorie overstijgt.

Aandacht en liefde voor de meest uiteenlopende bijzonderheden en overeenkomsten, zowel op grote als op kleine schaal, zijn kenmerkend voor de geniale beschrijvingskracht die het werk van Nabokov zo fascinerend maakt.


Op de bergrug waar wetenschappelijke kennis en artistieke verbeelding samensmelten

In 1961 settelde Nabokov zich samen met Véra definitief in de Zwitserse Alpen. Ze zullen er in het majestueuze Montreux Palace (ja hoor, in Montreux), tot het einde van hun leven een vleugel ter beschikking krijgen. Romans waaronder Ada: een familiekroniek (1969), Let op de Harlekijn (1974) en het nooit voltooide Het origineel van Laura, kregen vorm in de kamers en wandelgangen van het statige vijfsterrenhotel. De jacht op vlinders bleef tot het einde van zijn leven een vurige hobby; de vele koddige foto’s van Nabokov als serieuze zestiger in een korte broek met vangnetje zijn hier getuigen van. Ook pende hij nog steeds zijn verhalen neer op honderden indexkaartjes, een gewoonte die hij ook hanteerde voor het afnemen van interviews. Geen enkel interview kon doorgaan, zolang niet alle vragen op voorhand waren doorgespeeld en werden beantwoord op indexkaartjes. Vervolgens werden ze dan tijdens opnames ergens aan een muur gehangen ter geheugensteuntje. Nabokov had de neiging tijdens interviews even snel geamuseerd te zijn als geërgerd, zijn aristocratisch cynisme en het gemak waarmee hij critici de grond kon inboren waren legendarisch. Ook liet hij vaak opmerkelijke uitspraken optekenen. Zo moest de ‘precisie van de kunstenaar’, steeds hand in hand gaan met ‘de passie van de wetenschapper’. Zijn zoon Dmitri, een professioneel operazanger en vertaler, bevestigde later dat Nabokov dit beslist niet omgekeerd bedoelde. Daarnaast ontkende hij altijd enig verband tussen zijn privéleven, werk als lepidopterist en de onderwerpen uit zijn boeken. Toch kunnen we de afstandelijke en precieze dissectie van de wetenschapper herkennen in zijn werk, en dit in de manier waarop Nabokov in staat is op gedetailleerde wijze de intensiteit van gevoelens en niet-menselijke dingen leven in te blazen zonder zich ook maar één keer schuldig te maken aan clichés of wollig taalgebruik. In zekere zin is deze manier van virtuoze beeldtaal en precieze dissectie volledig ‘nabokoviaans’. Véra zei ooit in een interview dat ze haar man in hun meer dan vijftig jaar durend huwelijk nooit één cliché had horen uitspreken.

Nabokov was doordrongen van de overtuiging dat de kloof tussen wetenschappelijke en artistieke expressie overbodig was, en dat ze zelfs hand in hand hoorden te gaan. Zo vroeg hij zich in Bleek vuur (1962) af of er niet ergens ‘een hoge bergrug’ bestond waar wetenschappelijk kennis de tegenovergestelde helling van artistieke verbeelding kon ontmoeten. Dit verlangen kunnen we bevestigd zien in zijn laatste, onafgewerkt project: het proberen samenstellen van een overzicht van de afbeelding van de vlinder doorheen de kunstgeschiedenis. De entomoloog Robert Pyle gaat zelfs zo ver te stellen dat er geen twintigste-eeuwse kunstenaar is geweest die in de buurt kwam van Nabokovs dubbele expertise op natuurwetenschappelijk en literair vlak. Net als bijvoorbeeld Jorge Louis Borges, was ook Nabokov beïnvloed door de ideeën van Arthur Schopenhauer die beweerde dat het creëren van een kunstwerk niet meer is dan het ontdekken en verder ontwikkelen van een idee dat al bestaat. Het was Nabokov te doen om vormelijk, esthetisch genot en dat zat volgens hem verscholen in structuur, taal en harmonie. Zijn romanpersonages waren naar eigen zeggen nooit meer dan gallery slaves, volledig verzonnen marionetten van een complex radarwerk aan gedachte-experimenten. De soevereiniteit van het intellect droeg Nabokov hoog in het vaandel, hij vond figuren zoals Karl Marx en Sigmund Freud charlatans en ‘haaien’. Naar eigen zeggen koesterde hij een grote afkeur tegenover systematische denkers die zich schuldig maakten aan sociale en ideologische algemeenheden. Deze afkeer tegenover algemeenheden en bombastische concepten kenmerkte zijn werk en levenshouding. In een gesprek met The Paris Review zei hij ooit: ‘Ik heb niet het gevoel dat ik een speciale boodschap heb over te dragen.’ Wat hij artistic delight noemde, stond centraal. Niet het overdragen van grote ideeën, maar het scheppen van raadsels. Net zoals alles wat Nabokov liefhad samenkwam in het tijdelijke vacuüm van de vlinderjacht, zo ook staan zijn romans bol van de meest secure en trefzekere observaties. Nabokovs grootste inspiratiebron was niet meer dan de intrigerende en ingenieuze wijze waarop alles met elkaar in verbinding staat. Een verbinding die volgens hem het functionele oversteeg en als schoonheid kon worden bestempeld. Deze ervaring van schoonheid zag hij als een uitzonderlijke gave, of om het in de woorden van de meester te zeggen: ‘Let us be proud of being vertebrates. For we are vertebrates tipped at the head with a divine flame.


Meer weten en lezen over Vladimir Nabokov?

Het blijft een raadsel, maar op uitzondering van zijn bekendste roman Lolita, was het oeuvre van Nabokov jarenlang niet te krijgen in de reguliere boekhandel. Daar brengt De Bezige Bij, de vaste uitgever van het werk van Nabokov in het Nederlands, binnenkort weer verandering in. Zo verschijnen er nieuwe uitgaven van Bleek vuur en zijn autobiografie Geheugen, spreek.

Wie zich meer wil verdiepen in het leven en werk van Vladimir Nabokov, raden we aan de documentaire Lolita: My Most Difficult Book te bekijken, waarin niet alleen Nabokov zelf aan het woord komt, maar ook zijn zoon Dmitri Nabokov evenals zijn bewonderaars, zoals Martin Amis, Antonia (A.S.) Byatt, Edmund White.

Naast het lezen van zijn bekendste werk Lolita, loont het ook de moeite om de twee bekendste verfilmingen van het boek te bekijken. Zo verscheen in 1962 de nog altijd bekendste verfilming onder regie van Stanley Kubrick en waarvan je hier de openingsscène kan bekijken. Heel wat jaren later, in 1997, verscheen de verfilming van Adrian Lyne waarvan je hier de trailer kan bekijken.

Zoals al aangehaald in het artikel zelf, zijn de interviews die Vladimir Nabokov gaf bijna onovertroffen. Wie de Russisch-Amerikaanse schrijver wil doorgronden, laat hem kortom beter zelf aan het woord. Enkele tips zijn de interviews met Nabokov van The Paris Review, The New York Times en dit zeldzame radiointerview met de BBC.