Verstrikt in de noodlotsmythe: over het leven van Loekie Zvonik en haar enige bestseller Hoe heette de hoedenmaker?
Kader door Woutje Vlaeminck
/ Illustratie: Maarten Streefland
Leestijd:
Wanneer Ingrid Symons, redactrice bij Standaard Uitgeverij, in 1975 het manuscript van Hoe heette de hoedenmaker? in handen krijgt, is ze meteen laaiend enthousiast. Ze hoopt de roman zo gauw mogelijk gepubliceerd te krijgen. Dat lukt. Later dat jaar ligt het romandebuut van Loekie Zvonik al in de rekken. De roman wordt zowel in Vlaanderen als in Nederland bijzonder goed onthaald, en sleept het daaropvolgende jaar de felbegeerde Debuutprijs in de wacht. Er is zelfs even sprake van een verfilming door de gelauwerde regisseur Roland Verhavert.
Het boek wordt een succes, en al zeker voor een debuut, dat jarenlang de ene herdruk na de andere kent. In 1994 verschijnt de laatste, maar op dat moment is de schrijfster zelf al een decennium van het toneel verdwenen, net zo plots als ze er verschenen was. Een bewuste keuze. Na het schrijven van drie romans en een handvol verhalen, trekt ze zich terug uit het literair circuit. En het lijkt te werken, die hang naar anonimiteit. Ondanks de stevige verkoop vergeet het publiek haar snel. Maar op de bewondering van de critici, bij wie ze een sterke indruk naliet, kon ze blijven rekenen. Bij het overlijden van Zvonik in 2000 schrijft De Morgen niet toevallig: ‘Behalve als roman over en biografie van Dirk de Witte, verdient Hoe heette de hoedenmaker? herlezing en herwaardering als autobiografie van Loekie Zvonik.’
Blijft de vraag, nu nog meer dan vroeger: wie is deze verlegen coryfee, die uit het niets aan het literaire firmament verschijnt en zich na een blitzcarrière in de Nederlandse letteren aan het publieke oog onttrekt?

Meer ondergesneeuwde romans ontdekken? Schrijf je in voor onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte
Je ontvangt tweewekelijks een mail met de nieuwste artikelen, relevante boekentips en exclusieve winacties
Een onschuldig spel tussen twee volwassenen
Loekie Zvonik had vele namen: ze wordt op 17 januari 1935 geboren als Hermine Marie Louise Zvonicek, dochter van een Limburgse moeder en een Tsjechische vader. In 1964 debuteert ze onder het pseudoniem Loekie Zvonicek in Nieuw Vlaams Tijdschrift met het verhaal ‘Maar in plaats van de koekoek’ en als Loekie Zvonik verwerft ze grote bekendheid met haar autobiografische debuutroman Hoe heette de hoedenmaker? In die roman treedt ze op als Hermine, Louise, Loekie, Kweepeer, Coing en Diebin. En hoewel ze in de Gentse Bijloke geboren wordt, beschouwt ze het Praag van haar vader als een verloren paradijs – heimwee en het zoeken naar een eigen identiteit zijn dan ook steeds terugkerende motieven in Zvoniks oeuvre. Ze studeert Germaanse filologie aan de universiteit van Gent, waar ze onder de hoede van de befaamde Kafka-kenner Herman Uyttersprot komt.
Ook de eerste, oppervlakkige contacten met studiegenoot Dirk de Witte, een getroebleerde maar geëngageerde jongen met literair talent, dateren uit deze periode. In Zvoniks roman wordt al gauw duidelijk dat De Witte een Fruhvollenteder is, net zoals sommige schrijvers over wie professor Uyttersprot in zijn colleges uitweidt. Gent wordt dan ook als een decadente, sombere stad ontmaskert en fungeert als grauwe maar vruchtbare voedingsbodem voor De Witte’s pessimisme. In prachtige, poëtische beschrijvingen schetst Zvonik de benauwende, onheilspellende sfeer die als een sluier boven de Arteveldestad hangt. Het is tegen deze romantische achtergrond dat Zvonik zich aanvankelijk tot De Witte aangetrokken voelt. Maar wanneer ze uiteindelijk beseft dat De Witte beminnen in feite neerkomt op te moeten leven naar zijn beeld en trieste gelijkenis, haakt ze af. Althans voorlopig.
Vele jaren later, als ze beiden getrouwd zijn en allebei ook in het onderwijs werken, ontmoeten De Witte en Zvonik elkaar opnieuw. Het is 27 september 1970 en samen reizen ze naar een congres in Wenen. Tijdens de twee weken durende trip ontstaat er een intieme liefdesrelatie tussen beiden, hoewel Zvonik er zichzelf van wil verzekeren dat dit maar een kortstondig gegeven is. Voor Zvonik is haar verhouding met De Witte immers een onschuldig spel tussen twee volwassenen. Maar De Witte ervaart dat helemaal niet zo, integendeel. Eenmaal terug in België wordt hij steeds veeleisender: hij verlangt het onmogelijke van Zvonik, namelijk dat zij hem van een tragische dood zal redden. Precies zoals het meisje Hermine deed in De steppewolf van Hermann Hesse.
De Witte is namelijk een bijzonder sombere man die ten ondergaat aan zijn eigen natuur en aan het existentialisme van de jaren 1960, dat het bestaan definieerde als een absolute vrijheid en het individu bijgevolg compleet verantwoordelijk maakte voor falen of succes. Hoewel hij met twee verhalenbundels en een roman op behoorlijk wat enthousiasme kon rekenen, voelt hij zich toch mislukt in de kern van zijn bestaan. Hij twijfelt enorm aan zichzelf en aan zijn schrijverschap. Voor Dirk de Witte leek zelfmoord uiteindelijk nog de enige oplossing: op 27 december 1970 maakt hij een eind aan zijn leven door zichzelf te vergassen in zijn wagen.
Verstrikt in de noodlotsmythe
Loekie Zvonik blijft ontredderd achter. Te meer ook omdat ze van zichzelf vindt dat ze zich te passief heeft opgesteld. Ook enkele vrienden en kennissen verwijten haar niet genoeg te hebben gedaan om De Witte op andere gedachten te brengen. En tot op zekere hoogte lijkt ze die kritiek ook te aanvaarden. Hoewel ze zichzelf zijn dood erg kwalijk neemt, is ze er ook van overtuigd dat er voor De Witte gewoon geen andere uitweg was. Helemaal verstrikt in de noodlotsmythe die hij voor zichzelf had opgebouwd, kon hij geen kant meer op.
‘Dit boek,’ zegt Zvonik bij het verschijnen van haar debuut, ‘heb ik geschreven vanuit een grenzeloze verbazing allereerst, ontzetting daarna.’ Maar vooral wil ze, uit eerbied en genegenheid, de persoon Dirk de Witte niet verloren laten gaan. Want voor alle duidelijkheid: Zvonik gelooft niet in de therapeutische werking van literatuur; ze wil zich niet ‘leegschrijven’. Ze schrijft om te bewaren. ‘Want vergeten is armer worden.’
Tussen 1971 en 1972 verblijft Zvonik enkele maanden in Kaapstad, Zuid-Afrika. Daar schrijft ze een eerste versie van haar debuutroman, dat op dat moment nog Kleine vrouwen hebben het gedaan heet, een verwijzing naar een regel uit het door De Witte stukgelezen dagboek van Cesare Pavese, Leven als ambacht. Die versie vind ze te sentimenteel; een tweede versie vind ze dan weer ‘veel te koel’. Maar met het manuscript dat ze Ingrid Symons toestuurt, heeft ze duidelijk de juiste toon te pakken.
Meteen bij het verschijnen van haar debuut wordt Zvonik overladen met lof en het boek wordt op de Antwerpse boekenbeurs met de Debuutprijs bekroond. Een jaar na de eerste publicatie van het boek, verschijnen er nog steeds lovende recensies in toonaangevende kranten en literaire tijdschriften. Interviews voor kranten en televisie volgen vanzelf. ‘Een prachtig debuut,’ luidt het. ‘Een roman op internationaal niveau.’
Enkel recensent Georges Adé heeft geen hoge dunk van het boek: hij verwijt Zvonik dat ze vooral haar belezenheid wil etaleren. Maar wie de vele verwijzingen en citaten in het boek afdoet als louter spielerei begrijpt niet waar het om gaat. Zvonik brengt, op een geheel authentieke manier, verslag uit van haar verhouding met een man die enkel nog binnen de grenzen van de literatuur leefde. Zvonik stapelt citaat bovenop citaat, verwijzing bovenop verwijzing om De Witte gestalte te geven. Hij was zo geobsedeerd door de zelfmoordgedachte dat hij enkel nog dagboeken, brieven en romans van auteurs las die de hand aan zichzelf hebben geslaan.
De Witte kon het in gesprekken met vrienden en collega’s over niets anders meer hebben dan over zelfmoord in de literatuur. Hij werd een kopie van literaire zelfmoordenaars als Heinrich von Kleist, Cesare Pavese en Stig Dagerman, hij verwees naar hen in zijn werk en citeerde hen in gesprekken met vrienden zodra hij daar de kans toe kreeg. Zonder literatuur bleef er van de mens Dirk de Witte niets meer over.
Toen het boek in 1975 verscheen, was het voor de meesten meteen duidelijk dat de in de roman geportretteerde Didier eigenlijk de schrijver Dirk de Witte was. Toen nog geen jaar na zijn dood ook zijn vrouw zelfmoord beging, bracht dat bij velen een tweede schokgolf teweeg. Uiteraard heeft het autobiografische karakter van het boek bijgedragen tot het succes van De hoedenmaker – lezers blijven voyeurs in het diepste van hun gedachten – maar wie Zvoniks debuut leest beseft al snel dat het een uitzonderlijk kwalitatief werk betreft.
In een serene, elegante schrijfstijl en met veel gevoel voor compositie en dosering legt Zvonik de wonden bloot die twee geliefden elkaar in hun wanhoop toebrengen. Bovendien is Zvoniks associatieve montagetechniek, waarbij ze heel slim met parallelstructuren goochelt en schijnbaar onbeduidende details tot een sterk geheel verbindt, gloednieuw, en zijn de gebeurtenissen die aan de grondslag van De hoedenmaker liggen tamelijk uniek. Zvonik wordt daarom alom bejubeld en geldt als een van de voornaamste auteurs van haar generatie.
Bijzonder begenadigd, maar geen veelschrijfster
Ondanks het succes zou Loekie Zvonik na haar debuut nog slechts twee boeken publiceren. In 1979 verschijnt Duizend jaar Thomas, dat met de Yangprijs en de Mathias Kempprijs wordt bekroond, en in 1983 verschijnt De eerbied en de angst van Uri en Ima Bosch. Hoewel beide boeken welwillend worden onthaald, zou Zvonik nooit meer het succes van Hoe heette de hoedenmaker? evenaren. In Topics Magazine wordt nog, vrijwel onopgemerkt, het verhaal ‘De kleine deegtrog op onze Westkust’ gepubliceerd, en een gedicht wordt opgenomen in de bloemlezing ‘Roepen om de dag’, maar daarna treedt de stilte in.
Hoewel Zvonik nooit heeft moeten twijfelen aan haar populariteit als schrijfster, geeft ze er de voorkeur aan eenvoudigweg te léven. Met alle heimwee en alle twijfel in haar lijf wil ze liefhebben en gelukkig zijn, weliswaar in het besef dat geluk erg broos is en in een oogwenk kan oplossen. Bovendien uitte Zvonik bij het verschijnen van haar debuutroman al twijfels over het belang van haar schrijverschap. ‘In elk leven gebeuren belangrijke dingen, en iets wordt niet pas belangrijk als het literatuur geworden is,’ zei ze. ‘Schrijven is geen kwestie van leven of dood voor me. En als ik niet meer schrijf, dan hou ik als wezenlijke troost dat een aantal dingen voor mezelf waardevol zijn, dat het voor mezelf iets geworden is, iets wat ik, hoe dan ook, nooit meer kwijt zou willen.’
Zvonik trekt zich terug in haar houten chalet op de Limburgse hei van Heusden-Zolder, waar ze zich aan haar baan in het onderwijs en de zorg voor haar gezin wijdt. Studenten en journalisten die aandacht willen voor opgelegde eindwerken worden zonder meer afgewimpeld. Van de schrijfster ontbreekt, met het verstrijken van de jaren, elk spoor.
Eind jaren 1990 is er wel de plotse drang nog iets te schrijven, geïnspireerd door haar kortstondig verblijf in Zuid-Afrika vijfentwintig jaar eerder, maar verder dan de documentatiefase komt Zvonik niet meer. Ze is dan al geruime tijd ziek. Zvonik kampt met vergevorderde jongdementie en sterft, 65 jaar oud, op 10 augustus 2000 in het Sint-Salvatorssanatorium in Hasselt.
Loekie Zvonik was geen veelschrijfster, wel was ze een bijzonder begenadigd schrijfster. Ondanks de drie tussenliggende decennia sinds de oorspronkelijke publicatie en het verschijnen van de herdruk bij uitgeverij Cossee in januari 2018, heeft Hoe heette de hoedenmaker? niets aan literaire kwaliteit en urgentie ingeboet. De onderwerpen waar ze in haar boeken over schreef zijn anno 2018 bijzonder actueel. Zvonik schreef met een doorgedreven inlevingsvermogen en in een heldere, frisse schrijfstijl over de moderne mens met al zijn angsten, vragen en twijfels. Bovendien kan de herontdekking van Zvoniks oeuvre ook de interesse of herwaardering voor het werk van enkele andere schrijvers bevorderen. In de eerste plaats natuurlijk voor dat van Dirk de Witte. Maar ook voor het werk van schrijvers als Georg Heym, Johannes Urzidil, Emile Verhaeren, Cesare Pavese, Rainer Maria Rilke en Georg Trakl, waarnaar ze in haar boeken uitvoerig verwijst. Wie het werk van Zvonik leest, breekt immers zonder moeite door de achterflap van haar boeken heen.
Meer weten over het leven en werk van Loekie Zvonik?
De heruitgave van Hoe heette de hoedenmaker? kon ook op belangstelling rekenen van onder meer de Volkskrant, Literair Nederland en De Reactor.
Jeroen Brouwers verzorgde het nawoord van het boek. Brouwers schreef zelf over Dirk De Witte in De laatste deur, waarin hij aan de hand van De Wittes literaire werk een verklaring probeert te vinden voor diens zelfmoord. Jeroen Brouwers en Dirk De Witte zijn overigens nog op een andere, controversiële manier aan elkaar gerelateerd: Brouwers zou een afgewezen manuscript van De Witte hebben geplagieerd voor zijn debuutroman Joris Ockeloen en het wachten. Brouwers was toen werkzaam als redacteur bij Manteau, de uitgeverij van De Witte. Brouwers beweerde dat hij het manuscript pas te zien kreeg na de uitgave van zijn eigen roman. Het manuscript is tot op heden onvindbaar.
Loekie Zvonik liet zich inspireren door Tsjechische schrijvers als Johannes Urzidil en Rainer Maria Rilke. Meer over de Tsjechische literatuur op Karakters lees je hier.