Een rusteloze ziel en een hart voor katten: het levensverhaal van Katherine Anne Porter
Achtergrond door Katja Feremans
/ Illustratie: Sarah-Kay Blewitt
Leestijd:
De Amerikaanse journaliste Katherine Anne Porter (1890-1980) brak in 1930 als prozaschrijfster door met de verhalenbundel Flowering Judas. Negen jaar later bevestigde ze haar reputatie met drie korte romans, die samen verschenen als Vaal paard, vale ruiter. Haar enige breder opgezette roman stond ruim twintig jaar in de steigers, maar in 1962 was het dan zover: Ship of Fools lag in de rekken. Het boek werd een bestseller.
Toch wordt Katherine Anne Porter vooral geroemd als schrijfster van de korte baan. Geen van haar werken wil ze evenwel als ‘novelle’ bestempeld zien. ‘Novelle’ vond ze een woord dat kracht noch ruggengraat had en bijgevolg nergens op sloeg. In haar ogen had je in proza korte en lange verhalen, alsook korte en lange romans. Zo deed ze het uit de doeken in het voorwoord bij haar verzamelbundel The Collected Stories of Katherine Anne Porter (1965), die in 1966 goed was voor de Pulitzerprijs.
Haar werk omspant bijna een volledige eeuw en situeert zich tegen internationale sleutelmomenten waaronder de twee wereldoorlogen en de Spaanse griepepidemie. Na een beknopte biografische schets volgen in dit artikel een aantal sprekende anekdotes die haar sprankelende persoonlijkheid in de verf zetten.
Een turbulent leven
Katherine Anne Porter (1890-1980) werd als Callie Russell Porter geboren in Indian Creek, een kleine boerengemeenschap in Texas. Ze was twee jaar, toen haar moeder overleed en haar vader alle vier zijn kinderen toevertrouwde aan zijn eigen moeder, de weduwe Catharine Ann Skaggs Porter. Voor de jonge Callie was haar oma een groot houvast. Toen ook zij stierf, braken er voor het elfjarige meisje onzekere tijden aan vanwege haar vaders verhuisgrillen. Een normaal schooltraject zat er daardoor niet in voor haar.
Op haar zestiende trouwde ze in de hoop een vaste thuis en meer stabiliteit te vinden. Het werd echter een ongelukkig huwelijk dat slechts enkele jaren standhield. Na haar scheiding begon ze naar buiten te treden als Katherine Anne Porter – naar haar grootmoeder. Op haar zevenentwintigste was ze al driemaal getrouwd en gescheiden. Een jaar later, in 1918, overleefde ze ternauwernood de Spaanse griep.
Ze hield aan haar ziekbed een fragiele gezondheid over, maar nooit heeft dat haar tegengehouden om voluit te leven. Ze timmerde verder aan haar journalistieke loopbaan en trok daarvoor naar New York. Daar belandde ze in kringen die voeling hadden met de Mexicaanse revolutie en de nasleep ervan. Vanaf 1920, na deze klassenstrijd tussen Mexicaanse boeren en grootgrondbezitters, bestond de grote uitdaging erin om de bevolking te herenigen achter een gemeenschappelijke identiteit. De beleidsmakers geloofden in de kracht van nationalistisch getinte kunst en steunden vanuit die optiek verhalende muurschilderingen, waarin de traditie van de Maya’s en de Azteken doorklonk. Diego Rivera is de bekendste van de toenmalige muralisten. Tussen 1920 en 1930 reisde Katherine Anne Porter viermaal naar Mexico en bracht verslag uit over het politiek-culturele klimaat dat ze er aantrof. Daar waar ze zich in het begin aangetrokken voelde tot de revolutionaire beweging, werd ze mettertijd sceptischer omdat ze ondervond dat de nieuwe generatie kunstenaars meer uit eigen belang handelde dan uit vaderlandsliefde.
In die jaren was haar privéleven een puinhoop: spaak lopende verhoudingen, een abortus, later een doodgeboren zoontje en een operatie waarna ze haar kinderwens moest opbergen. Daarenboven kon ze amper de eindjes aan elkaar knopen. Naast het journalistieke en redactionele werk, wat ze deed voor de kost, schreef ze kortverhalen. Ook daarin verwerkte ze haar ervaringen in Mexico, wat meteen al blijkt in haar eerste en lovend onthaalde verhalenbundel Flowering Judas (1930).
Haar hele leven was ze op zoek naar een plek om thuis te komen, een restant van het gevoel van ontheemding uit haar jeugd. Na haar literaire doorbraak zocht ze haar toevlucht in Europa. Zo was ze in de jaren dertig van nabij getuige van het opkomende nazisme. Na passages in Berlijn, Madrid en Basel settelde ze zich van 1932 tot 1936 in Parijs. Eenmaal terug in Amerika, bevestigde ze er in 1939 haar literaire faam met het zopas in het Nederlands verschenen Vaal paard, vale ruiter (oorspronkelijke titel: Pale Horse, Pale Rider). De vale ruiter met het dito paard is een van de vier nieuwtestamentische ruiters van de Apocalyps, meer bepaald diegene die de dood brengt. Die waart dan ook rond in het boek, zowel in de titelroman als in de twee overige delen, ‘Oude sterfelijkheid’ en ‘Noenwijn’.
Vanaf de jaren veertig werd de schrijfster almaar vaker gevraagd voor lezingen en hoorcolleges in binnen- en buitenland. Dat ze een graag geziene gastspreekster was, heeft veel te maken met haar flair en haar belezenheid. De bijzondere uitstraling van Katherine Anne Porter komt sterker naar voor uit hoe ze wordt herinnerd door vrienden, familie en collega-schrijvers dan uit haar feitelijke levensloop. Daarom hebben we hierna enkele sprekende anekdotes geselecteerd.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief, blijf op de hoogte en win de mooiste boeken
Je ontvangt tweewekelijks een mail met de nieuwste artikelen, relevante boekentips en exclusieve winacties
Een rusteloze ziel
Op haar vijfentwintigste bracht ze maandenlang door in een sanatorium in het Zuiden van de Verenigde Staten. Ze moest er het bed houden vanwege een ernstige en uiterst zeldzame vorm van longtuberculose. Bezoek was te inspannend. Zelfs het lezen van brieven en boeken putte haar uit. Na verloop van tijd werd haar koorts toegeschreven aan de intense rusteloosheid waarmee haar heldere ogen zich ononderbroken laafden aan alles wat in de kamer los en vast zat. Daarom besloot haar arts dat er elke dag gedurende een tweetal uur in de ochtend en in de namiddag een doek van groen laken over haar gezicht moest worden gedrapeerd, zoals de kooi van een kanarie wordt bedekt, om de vogel de drang om te zingen te ontnemen.
Luik: een en al treurnis
In 1954 was Katherine Anne Porter in het kader van een Fulbrightbeurs als docente verbonden aan de universiteit van Luik. Over de stad was ze allerminst te spreken. Het was er te koud naar haar zin, ze vond er haar draai niet en zonk weg in melancholie. In een brief aan Glenway Wescott (1901-1987), een Amerikaanse schrijver met wie ze toen was bevriend, klonk het zo:
‘Het is vijf uur, ik ben in een armoedig gemeubileerde flat waar de sleutels niet draaien, de gaskranen vastzitten, de badkamersnufjes het maar half doen. De buurt is tout-petit bourgeois. […]. Een stevige, bittere wind jaagt gele bladeren onder een rokerige hemel wild in het rond. Ik ben aan het eind van de wereld beland, en met welk doel? Er is niets dat ik tegen iemand hier wil zeggen; wil er iemand luisteren? Maar, onwaarschijnlijk genoeg, lijkt het toch alsof de plaats en de tijd mij uitnodigen om te gaan zitten schrijven aan deze tafel van een meter bij een meter.’
Een hart voor katten
Waar ze ook woonde, ze vond altijd wel een kat om te vertroetelen. De zoon van haar broer, was er dan ook gerust in, toen ze een keer als catsitter in zijn flat in New York verbleef. Paul Porter was echter nauwelijks op zijn bestemming aangekomen, of zijn tante belde hem op. Missy weigerde te eten, zo jammerde ze, het beestje wou niet slapen, het wou niet bij haar komen, het verstopte zich voor haar, erger nog, het blies naar haar. Dat laatste had geen enkele kat haar ooit aangedaan. Het maakte haar radeloos. Ze dacht dat haar neef op staande voet naar New York terug zou moeten keren; de situatie was volgens haar onhoudbaar. De volgende ochtend was de toestand evenwel honderdtachtig graden gekeerd, zoals blijkt uit het telegram dat Paul Porter kreeg: ‘LIEVERD: MISSY EET ALS EEN VRACHTWAGENCHAUFFEUR SLAAPT ALS EEN BABY GEDRAAGT ZICH ALS EEN ENGEL MAAK JE GEEN ZORGEN MEER TANTE KATHERINE.’
Haar liefde voor koken
Haar neef herinnert zich zijn tante ook als een gastvrouw die de tijd nam om haar bezoek culinair te verwennen. Ze had kookboeken en recepten bij de vleet en leefde zich graag uit in de keuken, al ging dat vaak gepaard met luid gerammel van potten en pannen, gesis en gespetter van olie, oplaaiende vlammen, gemengd met oepsen en krachttermen, maar op tijd en stond ook met de verzekering dat alles gesmeerd liep. ‘Jullie daar,’ riep ze dan vanaf het fornuis, ‘dit is goed, wacht maar af, hier gaan jullie van smullen!’ Dan kwam ze triomferend tevoorschijn en schotelde een feestelijk en heerlijk geurend gerecht voor. Het opdienen was weliswaar soms nog een heikel punt, wat ze ook zelf niet onder stoelen of banken stak. Ze citeerde in dit verband graag de huishoudhulp, die ze in Parijs had: ‘Madame, you are a cook most formidable, … mais la présentation a manqué un peu!’
Dylan Thomas
Velen die Katherine Anne Porter hebben gekend, halen haar sprekende blauwgrijze ogen aan en haar haar dat al sneeuwwit was sinds haar gevecht met de Spaanse griep op haar achtentwintigste. Voor lezingen en boekpresentaties droeg ze graag een avondjurk en galahandschoenen. Met haar zachte, ietwat hese stem en haar gevoel voor humor won ze bij die optredens moeiteloos een publiek voor zich. Haar charme ontging ook de Engelse dichter Dylan Thomas (1914-1953) niet, toen die in 1950 in de Verenigde Staten uit eigen werk kwam voorlezen.
De twee maakten kennis op een cocktailparty in New York. Dylan Thomas had bij aankomst al een paar glazen op – er wordt gezegd dat het volledige honorarium dat hij voor de lezingen kreeg aan drank opging. Stuntelend zocht hij in de loop van de avond toenadering tot Katherine Anne Porter. Die wimpelde zijn avances gereserveerd af. Toen ze op het punt stond om te vertrekken, trok hij een laatste keer zijn stoute schoenen aan en opperde om de volgende dag samen iets te gaan drinken. Ook die suggestie wees ze af, net als zijn voorstel om haar naar huis te begeleiden. Daarop verklaarde hij hoe gelukkig hij hoe dan ook was dat hij haar had ontmoet, pakte haar vervolgens beet en stak haar hoog de lucht in. Daar hield hij haar, tot omstanders hem duidelijk maakten dat het feestje voorbij was. Toen Katherine Anne Porter weer met beide voeten op de grond stond, zette ze haar aftocht naar verluidt verder alsof er niets was gebeurd.
Pearls are a girl’s best friend
Ooit hield Katherine Anne Porter in New York urenlang een overbuur in de gaten, die met engelengeduld een houten tafel als nieuw wilde doen glanzen. Vanwege de zorgzaamheid waarmee hij te werk ging, vermoedde ze eerst dat hij het tafelblad voor een bijzondere gelegenheid zo grondig behandelde. Maar gaandeweg bedacht ze dat de man misschien gewoon degelijk werk wilde afleveren, net zoals ook zijzelf zich tijd noch moeite spaarde om haar teksten te smeden tot ze in haar ogen af waren.
Ruim twintig jaar werkte ze zo aan haar roman Ship of Fools (1962). Die gaat over een internationaal allegaartje van mensen aan boord van een passagiersschip, dat vanuit Mexico koers zet naar Europa. Allemaal varen ze weg van iets en hopen ze dat het leven hen op het Europese continent zal toelachen. Boven hun droom hangt echter al het spook van het opkomende nazisme.
Dankzij de succesvolle verkoop van Ship of Fools en de opbrengst van de filmrechten, hoefde Katherine Anne Porter voor het eerst in haar leven niet meer op de kleintjes te letten. Prompt trakteerde ze zichzelf op een parelsnoer. Toen de juwelier in New York City wilde weten hoeveel parels ze in gedachten had, grapte ze: ‘Doe mij maar een meter of drie.’ Als ze nadien het verhaal vertelde, benadrukte ze de hoeveelheid gewoonlijk met een weids gebaar. In haar euforie veroorloofde ze zich overigens ook nog een ring met een smaragd, zo groot als een vogelei.
‘In My End Is My Beginning’
Vanwege haar zwakke gezondheid zag ze doorheen de jaren meermaals de man met de zeis in de ogen. Kort voor ze vierentachtig werd, nam ze de vlucht vooruit en ging een flirt met hem aan door een grafkist te kopen. Ze koos uit een postordercatalogus een eenvoudig model dat kon worden beschilderd met kleurrijke motieven zoals ze die in haar jonge jaren wel eens had gezien bij de uitvaart van boeren in landelijk Mexico. Ze drapeerde de binnenkant met Belgisch linnen, dat ze in de jaren vijftig had gekocht in Luik. De doodskist kwam bij haar thuis in de vestibule te staan. Soms, als ze een gast wilde provoceren, stapte ze erin om te illustreren dat de maat goed was.
In haar laatste jaren kreeg ze meerdere beroertes waar ze zowel mentaal als fysiek gevolgen aan overhield. Zo raakte bijvoorbeeld haar schrijfhand verlamd. In 1980 overleed ze. Ze werd begraven naast haar moeder in haar geboorteplaats Indian Creek, weliswaar niet in de kleurrijke kist die ze bij haar thuis had staan. Haar grafschrift ontleende ze aan Mary Stuart, ook bekend als Mary Queen of Scots: ‘In My End Is My Beginning’.
Dat de woorden voor haar een diepe betekenis hadden, blijkt tussen de regels ook in de korte roman Vaal paard, vale ruiter. Daarin wordt de jonge Miranda, een alter ego van de schrijfster, in 1918 geveld door de Spaanse griep. In het ziekenhuis wordt ze ten dode opgeschreven, maar het allerlaatste sprankeltje vuur dat ze in zich heeft, wekt haar toch weer tot leven en leidt tot een wederopstanding zoals de schrijfster er ook in haar eigen leven meerdere heeft gekend.
Meer weten en lezen over Katherine Anne Porter?
In 1968 wijdde de universiteit van Maryland, iets buiten Washington DC, de ‘Katherine Anne Porter Room’ in. De schrijfster was vanwege ziekte niet aanwezig op de plechtigheid, maar ze kwam er nadien geregeld om orde te scheppen in haar manuscripten en in archiefdocumenten. Haar persoonlijke bibliotheek is er ook ondergebracht en er zijn meubelstukken tentoongesteld waar ze aan was gehecht, onder meer de grafkist die ze een tijdlang in haar vestibule had staan.
Het leven van Katherine Anne Porter naar waarheid te boek stellen is voor biografen een heuse onderneming gebleken, mede doordat de schrijfster bewust of onbewust feit en fictie nogal eens door elkaar durfde te halen. De universiteit van Maryland, die ook haar correspondentie heeft gedigitaliseerd, houdt het op deze levensloop.
De Amerikaanse Marcella Comès Winslow (1925-2000) was jarenlang gefascineerd door Katherine Anne Porter en schilderde in het voorjaar van 1944 een portret van haar dat je hier kan bekijken.
Van haar tweede tot haar elfde woonde Katherine Anne Porter bij haar grootmoeder van vaders kant. Het huis van toen is nu een aan de schrijfster gewijd literair museum dat op afspraak kan worden bezocht.
Katherine Anne Porter was een veellezer. Ze hield van het werk van Thomas Hardy, Joseph Conrad, James Joyce, Colette, Charlotte en Emily Brontë. Van Ernest Hemingway apprecieerde ze de kortverhalen. Andere Amerikaanse auteurs die ze op prijs stelde waren de meermaals bekroonde Eudora Welty, alsook Willa Cather. Haar bewondering voor die laatste deelde ze met Marilyn Monroe, wiens boekenkast we met Karakters al een keertje van dichterbij hebben bekeken.