Word je van het lezen van boeken een beter mens? Filosofen (waaronder Paul Ricœur) over het nut van literatuur voorgepubliceerd uit Wat de lezer leert van onze redacteur Leen Verheyen
Achtergrond door Leen Verheyen
/ Illustratie: Maarten Streefland
Leestijd:
Wanneer een van onze redacteuren zelf een boek uitgeeft, zijn we met Karakters natuurlijk ontzettend trots. Met heel veel plezier publiceren we daarom een exclusieve voorpublicatie uit Wat de lezer leert van onze redacteur Leen Verheyen (1984) die eerder voor Karakters artikelen schreef over hoe filosofie en fictie zich verhouden in het werk van J.M. Coetzee en dook ze voor ons in het verhaal achter ‘Killing an Arab’ van The Cure.
In Wat de lezer leert onderzoekt Leen Verheyen wat filosofen hebben gedacht over het nut van literatuur en stelt ze zichzelf de vraag of je van lezen een beter mens wordt. Wegpiraten en vandalen, bijvoorbeeld, werden in het verleden al door rechters veroordeeld tot het lezen van romans. De daders zouden door de verhalen tot nieuwe inzichten moeten komen – en zo tot ander gedrag.
Maar welke inzichten dan? En kun je die vergelijken met de kennis die de wetenschap levert? En waarom zou net de kennis opgebouwd via het lezen van literatuur van iemand een moreel beter mens maken?
Leen Verheyen is naast redacteur van Karakters ook filosofe en schrijfster. Aan de Universiteit Antwerpen doet Verheyen op dit moment onderzoek naar de filosofische waarde van literatuur. Op vrijdag 25 oktober stelt ze Wat de lezer leert officieel voor in De Groene Waterman in Antwerpen.
Wat de lezer leert
Welke waarde heeft de literatuur? Op die vraag geven filosofen doorgaans twee verschillende antwoorden. Een eerste antwoord is dat lezen positieve effecten heeft. Zo stellen sommige denkers bijvoorbeeld dat je door te lezen je empathisch vermogen en je ethische gevoeligheid aanscherpt. Een ander mogelijk antwoord legt de klemtoon daarentegen op de activiteit van het lezen zélf. De waarde van literatuur ligt dan niet in de positieve effecten van literatuur op je denken en handelen, maar in de ervaring die het lezen zelf teweegbrengt. De esthetische ervaring dus.
Vaak worden het standpunt dat literatuur waarde heeft omwille van zichzelf en het standpunt dat literatuur een belangrijke ethische relevantie heeft tegenover elkaar geplaatst. Dat beide ideeën elkaar nochtans niet noodzakelijk uitsluiten, wordt duidelijk wanneer we een blik werpen op de manier waarop de Franse filosoof Paul Ricœur de esthetische en de ethische waarde van literatuur beschrijft. Volgens Ricœur kunnen we in het leesproces namelijk twee lezingen onderscheiden. In de esthetische lezing laat je je raken en emotioneel meeslepen door het verhaal. De retoriek van de tekst maakt dat je zodanig in de vertelling wordt meegenomen, dat je in zekere zin loskomt van de realiteit. De esthetische ervaring kan beschreven worden als een ‘irreële plaats’, waar de reflectie even halthoudt. Je focus ligt niet meer op de reële werkelijkheid, maar op de wereld die de tekst oproept.
Voor Ricœur houdt het bij deze ervaring echter niet op. De irreële plaats is maar een tussenstop. De esthetische ervaring van het lezen kun je zien als een ‘eerste’ lezing van de tekst. Deze geeft aanleiding tot een ‘tweede’ lezing, wat te begrijpen valt als het interpreteren van de tekst. Hier ga je nadenken over de thema’s die in het literaire werk worden aangeboden.
De overgang tussen die twee verschillende ‘lezingen’ verloopt via de leegtes die een tekst bij het lezen presenteert. Een literair werk biedt een lezer immers slechts ‘schematische aspecten’: in een roman worden er dan wel personages en gebeurtenissen beschreven, als lezer krijg je nooit het totaalplaatje. Je moet het ‘schema’ dat je aangereikt krijgt zelf concreter maken. In tegenstelling tot een film krijg je een romanpersonage niet te zien, maar vorm je je zelf een beeld door de beschrijving die je krijgt verder aan te vullen met je verbeelding. Maar het gaat verder dan dat. Je moet je verbeelding ook gebruiken om de verschillende verhaalelementen samen te brengen en waar nodig te vervolledigen. Soms gaat dat over het invullen van wat de schrijver bewust verzwijgt. Soms vorm je je gewoon een beeld van hoe een personage of een ruimte eruitziet. Een literair werk zegt daarom niet alleen iets over degene die het geschreven heeft, maar ook over de lezer. Wanneer je je verbeelding gebruikt om verhaalelementen te vervolledigen en samen te brengen, doe je steeds een beroep op eigen herinneringen, fantasieën en ideeën.
Een literaire tekst heeft dus iets weg van een muziekpartituur. Hij biedt ruimte voor verschillende ‘uitvoeringen’. Door het gebruik van je verbeelding vorm je je een heel eigen beeld van datgene waarover je leest. Juist door de informatie over personages en gebeurtenissen te beperken, kan de auteur inspelen op het verwachtingspatroon van de lezer. De schrijver kan ervoor kiezen bepaalde elementen pas gaandeweg vrij te geven, of de lezer op een verkeerd been te zetten (bijvoorbeeld door suggesties te wekken die later ontkracht worden).
Wanneer je je verbeelding inschakelt om je de personages en gebeurtenissen voor te stellen, blijven bepaalde zaken onbeslist. Of de gelezen informatie blijkt tegenstrijdig. Je slaagt er niet in om je een duidelijk beeld van bepaalde gebeurtenissen te vormen. De zo ontstane lacunes zorgen ervoor dat je door het lezen aan het denken wordt gezet. Ook na het wegleggen van het boek blijf je verder denken over wat werd gepresenteerd. Je probeert antwoorden te formuleren op de vragen die door het verhaal worden opgeroepen.
‘Tijdens het lezen stellen we ons vaak al de vraag wat bepaalde beelden betekenen of waarom het verhaal ons op deze specifieke manier wordt gepresenteerd.’
De twee ‘lezingen’ zijn daarbij uiteraard geen duidelijk afgelijnde fasen, maar lopen in het leesproces in elkaar over. Ook tijdens het lezen stellen we ons vaak al de vraag wat bepaalde beelden betekenen of waarom het verhaal ons op deze specifieke manier wordt gepresenteerd. Tegelijkertijd voedt het interpreteren en verder nadenken over wat een tekst betekent ook weer opnieuw onze esthetische appreciatie van de tekst. Door een tekst te interpreteren gaat ons nog meer opvallen hoe ingenieus de tekst is opgebouwd of gaan we verbanden zien die onze eerdere ervaring van de tekst nog versterken.
Laat me dit nog wat concreter maken aan de hand van een voorbeeld. Een van de meest intrigerende teksten uit het oeuvre van Franz Kafka is het korte verhaal Voor de wet. In een paar honderd woorden vertelt Kafka het verhaal van een man die naar de wet gaat. Voor de wet zit echter een deurwachter die zegt dat hij de man op dat moment geen toegang kan verlenen. De man besluit dus te wachten tot hij toestemming krijgt binnen te gaan, maar uiteindelijk blijkt hij jaren en jaren te moeten wachten. Hij doet veel pogingen binnengelaten te worden, maar zonder succes.
Wanneer de man uiteindelijk oud geworden is, stelt hij de wachter een vraag die hij tot dan toe nog niet gesteld heeft: ‘Iedereen streeft er toch naar de wet te bereiken. Hoe komt het dan dat er in al die jaren niemand anders dan ik om toegang heeft gevraagd?’ De wachter, die ziet dat de man stervende is, vertrouwt hem vervolgens toe dat niemand anders daar toegelaten had kunnen worden, omdat deze ingang alleen voor hem bestemd was.
In wat Ricœur de ‘eerste’ of esthetische lezing noemt, dompel je je onder in de wereld van het verhaal dat je leest. Misschien zie je de man voor je, inclusief de vlooien in de bontkraag van de wachter die Kafka in zijn verhaal beschrijft. Misschien heb je zelfs een beeld van hoe de poort van de wet eruitziet. Als je aandacht hebt voor de vormelijke aspecten van het verhaal, word je je bovendien bewust van Kafka’s afstandelijke schrijfstijl. Je stelt vast dat, hoe tragisch het verhaal eigenlijk ook is, deze tragiek niet te sterk wordt aangezet in de vertelling. Ook de absurditeit van het verhaal wordt niet overdreven geaccentueerd. Het verhaal wordt op een ernstige, bijna zakelijke manier meegedeeld.
Tegelijkertijd doemen al meteen tijdens die ‘eerste’ lezing allerlei vragen op. Over welke wet heeft Kafka het? Het valt meteen op dat ‘de wet’ in Kafka’s verhaal een abstract begrip blijft. De wet heeft dan wel een poort, verder blijft onduidelijk over wat voor wet het verhaal gaat. Waar je in de ‘eerste’ lezing meegaat met het idee dat een man toegang probeert te krijgen tot de wet, ga je je in de ‘tweede’ lezing de vraag stellen wat Kafka met dit verhaal probeert de vertellen. Moet je ‘de wet’ begrijpen als de burgerlijke wet? Of eerder als een religieuze of ethische wet? Of representeert Kafka’s ‘wet’ misschien nog iets geheel anders?
Het antwoord dat je op die ene vraag geeft, bepaalt mede de betekenis die je in het verhaal legt. Je zou er bijvoorbeeld van kunnen uitgaan dat de wet, waar de man toegang toe probeert te krijgen, de ethische wet is. In dat geval zou je zijn poging kunnen interpreteren als een poging een antwoord te krijgen op de vraag hoe hij moet leven. Welke richtlijnen moet hij hanteren om een goed, deugdzaam en betekenisvol te leiden?
‘Wat je als goed of betekenisvol ervaart, heeft in grote mate te maken met wie je bent en hoe je je tot de wereld verhoudt.’
Het feit dat hij geen toegang krijgt tot de wet, lijkt dan het gevolg te zijn van zijn eigen wachten. Hoe je een goed, deugdzaam en betekenisvol leven kunt leiden, kom je alleen maar op het spoor door effectief te leven en te handelen. Kafka’s ‘wet’ begrijpen als een ethische wet, maakt bovendien ook begrijpelijk waarom de ingang voor niemand anders dan de man bedoeld is. Wat je als goed of betekenisvol ervaart, heeft in grote mate te maken met wie je bent en hoe je je tot de wereld verhoudt.
Het interessante aan Kafka’s verhaal is echter dat het, juist doordat hij de lezer bewust in het ongewisse laat over waarnaar ‘de wet’ verwijst, ook tot heel andere interpretaties aanleiding kan geven. De Franse filosoof Jacques Derrida werkte zo’n interessante interpretatie uit. Hij trekt een parallel tussen de ondoordringbaarheid van het verhaal – het feit dat je als lezer in het duister tast wanneer je de betekenis van het verhaal tracht te achterhalen – en de ondoordringbaarheid van de wet in het verhaal zelf. Voor de wet is volgens Derrida in zekere zin het verhaal van de ondoordringbaarheid van het verhaal zelf. Het verhaal beschrijft niets anders dan zichzelf. Doordat Kafka’s verhaal een heleboel vragen oproept, die geen definitief antwoord kunnen krijgen, en de ‘ware’ betekenis van het verhaal dus onbereikbaar blijft, lijkt de tekst zijn toegang, net als de wet in het verhaal, streng te bewaken.
Volgens Derrida vertelt Voor de wet ons dan ook iets over het voor-de-wet-staan dat we bij elke tekst kunnen ervaren. Kafka’s korte verhaal is een illustratie van het idee dat een tekst onaantastbaar kan zijn en de betekenis ervan verborgen kan blijven.
Zoals dit voorbeeld duidelijk maakt, lopen bij het lezen en interpreteren van een tekst de ‘esthetische’ en de ‘ethische’ lezing door elkaar. Ook wanneer je nog in het verhaal bent ondergedompeld, stel je je al vragen die op de interpretatie van de tekst gericht zijn. In dit geval bijvoorbeeld de vraag tot wat voor soort wet de man toegang probeert te krijgen. Tegelijkertijd verdiept het beantwoorden van die vragen je esthetische ervaring van de tekst. Je wordt je plots meer bewust van bepaalde details, gaat helderdere verbanden zien en het verhaal als betekenisvoller beschouwen. Doordat het verhaal bovendien aanleiding geeft tot heel verschillende interpretaties, zie je het verhaal ook als gelaagd. Je ervaart hoe door de ene interpretatie bepaalde details en inzichten oplichten en bij de andere interpretatie weer andere zaken op de voorgrond komen.
‘Waarom zou het interpreteren van een tekst noodzakelijk een ethische relevantie hebben?’
Het ethische en het esthetische aspect van de literaire ervaring blijken dus nauw met elkaar verbonden. Het is doordat je gegrepen en geïntrigeerd raakt door een tekst, dat je open gaat staan voor de vragen die de tekst oproept, en geprikkeld wordt de leemtes in het werk in te vullen. Je gaat betekenis geven aan wat je leest. Tegelijkertijd zorgt ook het interpreteren van het werk ervoor dat je ervaring van het werk wordt uitgediept. Je ervaart het werk als rijker en betekenisvoller, en je krijgt meer oog voor bepaalde details of eigenschappen die je eerder over het hoofd hebt gezien.
Een vraag die echter nog geen volledig antwoord kreeg, is waarom je Ricœurs ‘tweede’ lezing als een ‘ethische’ lezing moet beschouwen. Waarom zou het interpreteren van een tekst noodzakelijk een ethische relevantie hebben?
Om een antwoord te formuleren op die vraag, moet ik terug naar een eerdere opmerking in deze tekst. Namelijk dat de verbeelding van de lezer en de keuzes die hij of zij maakt bij het interpreteren van het verhaal het werk in grote mate mede bepalen. Het is echter niet enkel mijn persoonlijke verbeelding die mede bepaalt hoe ik me de gebeurtenissen en personages in een roman voorstel. Ook mijn referentiekader bepaalt mede hoe ik ga interpreteren wat ik las.
Hoe vertrouwd ik ben met het werk van een bepaalde auteur, met gelijkaardige werken, of met bepaalde theoretische denkkaders, zal mede bepalen welke verbanden ik leg tussen het verhaal dat ik lees en de werkelijkheid waarin ik leef. Iemand die weinig vertrouwd is met de historische context waarbinnen een bepaald literair werk is geschreven zal in zijn of haar interpretatie van dat werk waarschijnlijk geen verbanden leggen tussen het werk en bepaalde historische gebeurtenissen.
Maar omgekeerd bepaalt een werk ook hoe en wat ik als lezer denk en voel. Juist omdat er een spel gespeeld wordt met de verwachtingen die ik als lezer heb, bestaat de mogelijkheid dat mijn denken op een bepaalde manier getransformeerd wordt. Ik kan verrast worden. Ik kan zaken vanuit een onbekend perspectief leren zien. Ik kan geconfronteerd worden met mijn eigen verwachtingen en vooroordelen. De ideeën die ik al heb, het referentiekader van waaruit ik vertrek wanneer ik een werk lees en interpreteer, worden verder uitgediept of ter discussie gesteld.
Misschien stel ik wel vast dat mijn huidige referentiekader niet volstaat wanneer ik vat probeer te krijgen op de betekenis van een werk dat mij intrigeert. Misschien vind ik in het werk wel een nieuwe manier of metafoor om de werkelijkheid of een aspect daarvan op een andere manier te bekijken.
Literaire werken bieden zo nieuwe manieren om de werkelijkheid te begrijpen. Zo hebben ze ook een impact op hoe je je in die werkelijkheid gaat gedragen. De precieze effecten van een literair werk zijn daardoor onvoorspelbaar. Maar hoewel onvoorspelbaar en onmeetbaar, effecten zijn er in elk geval. Via fictionele verhalen bouw je je referentiekader uit, diep je uit wat je al weet, en word je steeds opnieuw weer aan het denken gezet.
Meer lezen over filosofie en literatuur?
Wat de lezer leert van Leen Verheyen is uitgegeven door de onafhankelijke uitgeverij Letterwerk en richt zich (vrijwel) uitsluitend tot het uitgeven van filosofische werken. Hun website kan dus een prima startpunt zijn.
Een andere optie is het door Leen Verheyen geschreven artikel over J.M. Coetzee waarin ze de vraagt probeert op te lossen hoe literatuur en filosofie zich tot elkaar verhouden.
Meer weten over onze huisfilosofe Leen Verheyen? Op haar website vind je alles terug. Lees vooral ook haar essay ‘Waarom ons denken fictie nodig heeft’ op Rekto:Verso. Het essay van Leen Verheyen werd bekroond met de derde prijs van een essaywedstrijd georganiseerd door Het Zoekend Hert, Rekto:Verso en Historische Uitgeverij.