U zal veel worden vergeven want gij hebt veel films gezien: hoe Paul van Ostaijens liefde voor film zijn bundel Bezette stad mee vormgaf
Achtergrond door Leen Verheyen
/ Illustratie: Harmke Antonissen
Leestijd:
Dit jaar is het precies honderd jaar geleden dat Paul van Ostaijen zijn dichtbundel Bezette stad publiceerde. Omdat Bezette stad beschouwd kan worden als een van de belangrijkste modernistische literaire werken uit ons taalgebied en bovendien het verloren gewaande manuscript van de bundel recent opnieuw opdook en kon worden aangekocht door de Vlaamse overheid, hebben we een reden om te feesten. Toch heeft de doorsnee lezer vandaag wellicht een beetje hulp nodig wanneer die zich een weg wil banen doorheen Van Ostaijens expressie van het leven in het bezette Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Wij dompelden ons daarom onder in de wereld van de vroege film en de invloed van die nieuwe kunstvorm op Bezette stad.
Paul van Ostaijen en de vroege film
Wanneer Paul Van Ostaijen in 1921 Bezette stad publiceert, is de film nog een redelijk recent fenomeen. Ook de context waarin mensen toen naar films keken, is een hele andere dan die van vandaag. In het begin van de twintigste eeuw werd de film bij het grotere publiek geïntroduceerd als kermisattractie in de vorm van reisbioscopen. De film paste in die periode dan ook goed tussen de andere trekpleisters op de kermis: naast achtbanen waren daar ook goochelaars en optische illusies terug te vinden. De film bood daarbij een aanvullende vorm van spektakel waarin volop met nieuwe effecten geëxperimenteerd kon worden. Niet veel later werd de film ook in de ‘music halls’ geïntroduceerd: variététheaters waarin verschillende acts, van acrobaten en zangers tot hypnotiseurs en goochelaars, elkaar afwisselden. Tussen die verschillende acts door werden vanaf het begin van de twintigste eeuw ook kortere films vertoond. Gespecialiseerde filmzalen komen er iets later.
De film bereikt, zeker in de music halls, vrijwel meteen een brede laag van de bevolking, van arbeiders tot de kleine burgerij. Het is goedkoop vermaak, maar van Ostaijen ziet ook meteen de politieke mogelijkheden die de film biedt. Net omdat in de music halls de hele wereld samenkomt en een grote massa mensen dezelfde films kan zien, biedt de film de mogelijkheid om het volk in beweging te brengen. Van Ostaijen koestert de hoop dat de film een opstand van de massa tegen de wereld waarin de burgerij het voor het zeggen heeft op touw kan zetten. De films die Van Ostaijen daarbij in gedachten heeft, zijn de Franse en Italiaanse misdaadfilms waar hij en zijn vrienden het meest van genieten en waarvan hij er in het eerste gedicht van Bezette stad, ‘Opdracht aan Mijnheer Zoënzo’, al meteen enkele bij naam noemt, zoals Fantomas en Zigomar. In deze films spelen quasi ongrijpbare meesterboeven de hoofdrol: steeds weer zijn ze de politie en dus ‘de heersende macht’ te snel af. De meesterboeven wekken echter de sympathie op van de kijker omdat zij het morele gelijk aan hun kant hebben: ze leveren op hun manier een fundamentele kritiek op het systeem. Zo bieden de films dus ook de mogelijkheid om op een nieuwe manier naar de werkelijkheid te kijken in de hoop dat ook in de wereld buiten de film de heersende burgerlijke waarden omvergeworpen zullen worden.
Dat de music halls een belangrijke rol speelden in het leven van Paul van Ostaijen tijdens de bezetting blijkt onder andere uit het vijfdelige gedicht ‘Music hall’ dat in Bezette stad is opgenomen. Het is bovendien niet de eerste keer dat Van Ostaijen de music halls in zijn poëzie bezingt: wanneer in 1916 van Ostaijen debuutbundel verschijnt, krijgt die niet voor niets de titel Music Hall mee. In de vijf delen van ‘Music hall’ uit Bezette stad beschrijft van Ostaijen de ervaring die het betreden van de music hall met zich meebrengt en de magie die van dat soort plekken uitgaat. Ook legt hij de codes en clichés bloot die in die zalen gehanteerd worden. Zo worden de films in de music halls steeds begeleid door muziek van het varieté-orkest dat alle gebeurtenissen in de film op passende wijze van begeleiding voorziet. Daarom gebiedt van Ostaijen in het tweede deel van ‘Music Hall’ zijn lezer zelfs ‘het woordboek van de filmmuziek’ te leren. Volgens dat ‘woordenboek’ is Giuseppe Verdi’s La Traviata uitermate geschikt om ‘stijgende brand of liefdebrand’ uit te drukken en is de ‘marsj’ uit Verdi’s andere opera Aida dan weer uitermate geschikt om de ‘triomftocht van de jockey’ of het ‘laaien van drift in marsjtempo’ te begeleiden.
Van Ostaijen beperkt de beschrijvingen in de verschillende delen van ‘Music Hall’ echter niet tot wat zich in de zaal afspeelt, maar heeft het via zijn beschrijvingen ook over wat buiten, in de stad, plaats vindt. Zo volgen na de beschrijvingen van de manieren waarop specifieke sentimenten door het varieté-orkest verklankt worden de wellicht bekendste regels uit de bundel: ‘BOEM / PAUKESLAG / daar ligt alles PLAT’.
Vertrekkend van wat hier in het gedicht aan vooraf gaat, krijgen we dus de suggestie dat we naar een film aan het kijken zijn en de muziek de gebeurtenissen in het verhaal ondersteunt: ‘Weer razen violen celli bassen koperen triangel / trommels PAUKEN’.
Maar het ‘drama in volle slag’, dat Van Ostaijen vervolgens beschrijft als ‘hoeren slangen werpen zich op eerlike / mannen het gezin wankelt de fabriek wankelt / de eer wankelt ligt er / alle begrippen VALLEN’, is een drama dat zich net zo goed buiten, in de ‘echte’ wereld kan afspelen, als in de film. Hier krijgen we dus misschien wel het meest expliciet Van Ostaijens droom te zien: de film zou een omwenteling in de buitenwereld teweeg kunnen brengen die een einde zou maken aan de heerschappij van de burgerlijke moraal. Ook in het laatste deel van ‘Music Hall’ is die spanning tussen de wereld van de film en de wereld buiten zeer voelbaar. De eerste regels suggereren de onderdrukking van het volk dat in de music hall samenkomt: ‘Op kinemakoepel / drukt / vaste vuist’.
Meteen na die eerste regels blijkt echter dat de toeschouwers die onderdrukking niet langer pikken: ‘en de mensen wringen hun vuist en / spannen hun schoft / tegen / de kinemakoepel / de Vaste Vuist’.
Superboevenfilms zoals de reeks The Iron Claw (waarvan Van Ostaijen zelf smult en waarnaar hij wellicht verwijst wanneer hij het heeft over ‘de Vaste Vuist’), inspireren in het gedicht dus het volk om in opstand te komen tegen de burgerlijke moraal die hen onderdrukt.
Wanneer de Duitsers bij het begin van de Eerste Wereldoorlog Antwerpen bezetten heeft dat ook een impact op het filmaanbod in van Ostaijens stad. De Duitsers willen immers enkel nog ‘ongevaarlijke’ films vertonen, waardoor het aanbod gecensureerd wordt. Bovendien zijn de mogelijkheden om films te importeren sterk beperkt. Het Antwerpse publiek krijgt daardoor enkel nog nieuwe films uit Duitsland, Nederland en Denemarken te zien. In het gedicht ‘Lege bioscoop’ beschrijft Van Ostaijen de gevolgen van die censuur: de ‘ongevaarlijke’ films die door de Duitsers worden toegelaten zijn zo oninteressant dat de filmzalen leeg blijven. Een van de weinige lichtpunten in het door de Duitsers toegelaten aanbod is de Deense filmster Asta Nielsen, waaraan Paul van Ostaijen in Bezette stad een heel gedicht wijdt waarin hij haar een quasi goddelijke status toedicht: hij noemt haar ‘Onze Lieve Vrouw’ en vraagt haar te bidden voor de ‘arme kinemabezoekers’ en de ‘moeë mensen’. Ook Asta Nielsen verzinnebeeldt voor Van Ostaijen een toekomstig wereldbeeld: als actrice kan zij alle rollen spelen en dus alle facetten van de werkelijkheid verbeelden.

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief, blijf op de hoogte en win de mooiste boeken
Je ontvangt tweewekelijks een mail met de nieuwste artikelen, relevante boekentips en exclusieve winacties
Bezette stad als film
Paul van Ostaijens liefde voor film en zijn interesse in de mogelijkheden die het nieuwe medium biedt, sijpelen op verschillende manieren door in de gedichten uit Bezette stad. Niet alleen verwijst hij in de gedichten regelmatig naar filmtitels of de ervaring van het filmkijken, van Ostaijen gaat ook allerlei technieken die in de film geïntroduceerd worden toepassen in de literatuur. Vaak ziet Van Ostaijen reeds de mogelijkheden die nieuwe filmtechnieken bieden nog voor die technieken al op een doorgedreven manier in de film worden toegepast. In het al eerder vermelde eerste gedicht uit de bundel, ‘Opdracht aan Mijnheer Zoënzo’ schrijft van Ostaijen bijvoorbeeld: ‘God de Vader brengt het laatste bedrijf / regisseur aartsengel Michaël / aero’s blokkade duikboten vreemde rassen / het begin van het einde / de borst is leeg / het kind werpt de fles weg / kindermeiden – huilen’.
Een omschrijving als deze kunnen we eigenlijk bijna enkel lezen als de beschrijving van een filmgeneriek. We krijgen de namen van de medewerkers en vervolgens enkele opeenvolgende shots te zien. De opeenvolgende beelden vormen daarbij geen logisch opeenvolgend verhaal, maar door ze achter elkaar te plaatsen wordt wel een verband gesuggereerd. Van Ostaijen denkt op die manier dus al de consequenties van montage tot het uiterste door, nog voor filmmakers hier echt uitgebreid mee beginnen te experimenteren. Door montagetechnieken toe te passen op poëzie, doet Van Ostaijen bovendien iets wat nog niet eerder in poëzie, maar enkel nog maar in films wordt gedaan. Zo laat Van Ostaijen in zijn gedicht ‘De Obus over de Stad’ enkele ‘close-ups’ van opschriften uit de stad elkaar opvolgen: ‘Garnisonverwaltung / FELDLAZARETT / 3 ETAPP. KOM. / Off. Kas. 4 Reg. Bielef. / Off. Messe / SOLDATENHEIM’.
Het is echter niet alleen op vlak van montage dat Van Ostaijen al snel mogelijkheden ziet in de film en gelegenheden benut die door de filmindustrie zelf nog niet worden benut. Van Ostaijen begrijpt immers al snel dat film ook perspectief met zich meebrengt. Door de mogelijkheden van perspectief door te denken, kan Van Ostaijen zich al een voorstelling maken van wat de effecten zouden zijn van een camera in een vliegtuig. Hij denkt reeds na over vogelperspectief door gebruik te maken van het vliegtuig, nog voor filmbeelden vanuit de lucht op het witte doek verschijnen. Zo schrijft hij in ‘De Obus over de Stad’ bijvoorbeeld: ‘Marsj van vreemde soldaten bezette land bezette stad vogelvlucht KODAK’.
Zeker door expliciet naar een merk van fotocamera’s en -films te verwijzen, maakt hij duidelijk dat we de voorgaande beelden op deze regel inderdaad als een opeenvolging van luchtfoto’s of als een film vanuit de lucht moeten beschouwen.
Naast montage en perspectief maakt Van Ostaijen in Bezette stad ook gebruik van technieken uit de film die voor een hedendaagse lezer minder makkelijk op te merken zijn. Van Ostaijen gebruikt in verschillende gedichten in de bundel namelijk de benamingen van kleuren om een sfeer op te roepen. Ook in de vroege film wordt immers kleur gebruikt. Hoewel de films in zwart-wit worden opgenomen, worden ze vaak niet in zwart-wit vertoont, maar na de opname ingekleurd. Vaak worden die kleuren gebruikt om emoties te symboliseren of om duidelijk te maken op welk moment van de dag een scène zich afspeelt: gele of oranje beelden maken bijvoorbeeld duidelijk dat een scène zich afspeelt in de ochtend, blauw dat het avond is en violet om te suggereren dat het nacht is. In Bezette stad worden die kleuren op verschillende momenten vermeld. Zo beschrijft Van Ostaijen in ‘Bedreigde stad’ dat de hoeren door de stad marsjeren ‘in de avond PRUISIES BLAUW’, in ‘Huis Stad Ik’ beschrijft hij het eindeloze wachten op nieuws van zijn broer aan het front als ‘geen Oranje / breekt Violet’ en in ‘Stad Stilleven’ heeft hij het over de ‘donkerviolette nacht’. In ‘Asta Nielsen’ maakt Van Ostaijen het verband tussen kleur en film bovendien expliciet wanneer hij schrijft: ‘Kijk / hola / nacht /blauw / daar is ze ’t is ASTA onze ASTA onze ASTA ASTRA onze Asta Astra Nielsen’
Meteen wordt op die manier het signaal gegeven dat ook het kleurgebruik in de andere gedichten naar het kleurgebruik in film verwijst en dat we de bundel dus wellicht als een geschreven film moeten lezen.
Een laatste filmtechniek die we in Bezette stad terug kunnen vinden, is de ‘superimpose’, het bovenop elkaar plaatsen van verschillende beelden. Filmpioniers als Georges Méliès maakten veelvuldig gebruik van deze techniek. In zijn film l’ HommeOrchestre legt Méliès bijvoorbeeld zeven beelden van zichzelf over elkaar zodat hij in zijn eentje verschillende muzikanten speelt die naast elkaar op een rij stoelen zitten. Ook Van Ostaijen gebruikt deze techniek in Bezette stad in het gedicht ‘De Triestigheid ’s morgens’. Hierin beschrijft hij hoe het beeld van de ‘gerokken harmonika’ van het orkestrion (een mechanisch instrument dat een orkestje nabootst) in de weerspiegeling van de ruit van het café over de naast elkaar staande huizen aan de overkant van de straat staat. Hierdoor gaan de huizen in de straat er net zo ‘gerokken’ uitzien: ‘Kolkend bleker orkestrion / ge______rokken / harmonika / huizen zetten zich zo op rij / schorheid straat gerokken instrument / tot lange armen nogmaals rekken straatminiatuur / harmonika’.
Het spel dat Van Ostaijen in Bezette stad met film en filmtechnieken speelt, is een van de redenen waarom de bundel zo vernieuwend is, maar maakt tegelijkertijd ook dat de hedendaagse lezer verloren kan lopen in de wirwar van referenties en beschrijvingen. Dit maakt de bundel echter niet gedateerd. Zo wijst Van Ostaijen-kenner Matthijs de Ridder erop dat Bezette stad niet enkel stappen verderzet dan wat de dadaïsten, de futuristen en de expressionisten op dat moment in de literatuur doen, maar ons ook een uniek tijdsdocument oplevert over het leven in Antwerpen tijdens de bezetting. Documentairebronnen over deze periode zijn immers schaars: hoewel we bijvoorbeeld over weinig bronnen van toentijdse bioscopen beschikken, biedt Van Ostaijen ons via zijn gedichten toch een blik op hoe het leven in de stad zijn gang ging. Maar ook in literair opzicht staat Bezette stad volgens De Ridder nog steeds overeind: net door het aanzetten van associaties is het een heel open tekst waarop lezers hun eigen verbeelding kunnen loslaten. Eenmaal je een aantal sleutels hebt om de vele referenties in de tekst een plaats te geven, wordt een hele wereld opgeroepen.
Meer weten en lezen over Paul van Ostaijen?
De inzichten over de invloed van film op Bezette stad die we in dit stuk belichtten danken we aan Paul van Ostaijen-kenner Matthijs de Ridder. Zijn boek BOEM Paukeslag, waarin hij het verhaal achter Bezette stad vertelt, verscheen bij Pelckmans. Het boek van Matthijs de Ridder komt bovendien voort uit het multimediale project Besmette stad dat het Vlaams-Nederlands huis deBuren opzette bij aanvang van de coronacrisis en waarbij het Nederlandse en Vlaamse kunstenaars uitnodigde een hedendaags antwoord te formuleren op de gedichten uit Bezette stad. Een bloemlezing van deze hedendaagse artistieke antwoorden is eveneens verschenen bij Pelckmans.
Naar aanleiding van 100 jaar Bezette stad worden er dit jaar veel projecten rond Paul van Ostaijen en zijn iconische bundel georganiseerd. Op deze website maar ook deze website vind je een overzicht. Zo organiseert het Letterenhuis dit voorjaar een expo rond Bezette stad waar onder andere delen van het recent herontdekte manuscript van de bundel te zien zullen zijn.
Bezette stad is momenteel bij Boom in herdruk. De gedichten uit de bundel zijn in hun oorspronkelijke lay-out (die we in dit artikel helaas niet konden overnemen) ook te lezen op onder andere de website van Besmette stad. Op deze website vind je bovendien ook de video-opnames van de online leesateliers die Matthijs de Ridder begeleidde en waarbij elk gedicht uit de bundel uitvoerig wordt bediscussieerd en toegelicht.
In de periode waarin Paul van Ostaijen aan Bezette stad schreef, werkte hij ook aan zijn bundel De feesten van angst en pijn, waarin hij eveneens filmtechnieken op poëzie toepast. Deze bundel is momenteel helaas niet meer in druk, maar op de website van de digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren zijn alle gedichten uit Van Ostaijens verzameld werk terug te vinden.
Daarnaast schreef Paul van Ostaijen in dezelfde periode ook het filmscenario Bankroet Jazz. In 2009 verscheen hiervan bij uitgeverij IJzer een boekpublicatie vergezeld van de eerste verfilming (86 jaar na dato) van het scenario. Filmmakers Leo van Maaren en Frank Herrebout gebruikten voor deze verfilming enkel bestaand filmmateriaal uit de periode van de vroege film. Die uitgave is helaas niet meer in druk, maar vind je mogelijk nog wel tweedehands of in de bibliotheek.