Zoek binnen Karakters
Present

Freshbet Casino

100% up to £1500 + Exclusive 33 FS by Promo Code:

Winner Dinner

NU SPELEN

God is met de luiaards: een portret over het werk en leven van de Egyptische schrijver Albert Cossery

Dat ledigheid des duivels oorkussen is, daarmee moest je bij Albert Cossery (1913-2008) niet komen aanzetten. De in Parijs wonende Egyptische schrijver was immers een groot voorstander van nietsdoen, tenminste als dat niksen welbesteed was. Daarmee bedoelde hij dat het moest stemmen tot nadenken. Levenskunst ging voor hem namelijk hand in hand met reflectie en spirituele ontwikkeling. Een veelschrijver was Albert Cossery dan ook niet. In zestig jaar tijd heeft hij een verhalenbundel en zeven romans uitgebracht. In interviews gaf hij geregeld aan dat hij bovendien telkens hetzelfde boek schreef, omdat elk van zijn romans een weerspiegeling is van zijn al vroeg uitgekristalliseerde wereldbeeld. De kern daarvan is dat een mens ambitie, materiële behoeften en werken in loondienst best afzweert, want dat alles maakt hem slechts tot een slaaf onder de slaven alsook tot een speelbal van de hebzucht van rijke bedrijfsmagnaten en een politieke klasse die slechts de elite beschermt.

Albert Cossery situeert zijn romans tegen de achtergrond van Egyptische huis- en straattaferelen. De mechanismen van uitbuiting en armoede, die hij kleurrijk onder woorden brengt, zijn echter universeel. Humor, bijtende spot en ironie typeren zijn personages die met pit en branie de pannen van het dak spelen in zijn beeldende proza. De luiaards in de vruchtbare vallei, zijn tweede roman, voltooide hij in 1947. De verheerlijking van het nietsdoen, zoals hij die van jongs af aan meekreeg in zijn eigen familie, heeft hij in dit boek tot het absurde doorgedreven. In dit artikel laten we je nader kennismaken met de onthechte schrijver, die vol overgave het genot van de ledigheid bezong.


Caïro wordt Albert Cossery al snel te klein

Albert Cossery’s familie van vaderskant was afkomstig van de Syrische stad Al-Qusayr in de buurt van Homs. Zijn ouders waren Grieks-orthodox, maar niet praktiserend. Aan het eind van de negentiende eeuw verkasten ze naar Egypte en verfransten ze hun familienaam Qusayri – afgeleid van Al-Qusayr – naar Cossery. Nomen est omen, zo is gebleken: in Cossery klinkt het Franse ‘cossard’ door, wat luilak betekent, en laat luiheid nu net datgene zijn waarin de Cossery’s uitblonken.

Hoe zij zich zoveel ledigheid konden permitteren? Ze bezaten grond en dankzij de opbrengst daarvan hoefden ze niet te werken om een comfortabel leven te leiden. In deze vorm van weelde groeide de in 1913 in Caïro geboren Albert Cossery op.

Caïro was toen een bruisende, kosmopolitische stad, waar naast Arabisch ook Frans en Engels in zwang waren. Bij de auteur in spe werd er thuis Arabisch gesproken en was Frans de geschreven voertaal. Albert Cossery liep ook school in het Frans. Al op zijn tiende wist hij dat hij schrijver wilde worden. Daar zaten zijn twee oudere broers voor veel tussen, want dankzij hen kwam Cossery al vroeg in aanraking met het werk van onder meer Charles Baudelaire, Arthur Rimbaud, Stendhal, maar ook van Thomas Mann en Fjodor Dostojevski. Hijzelf was geen vragende partij om een opleiding te volgen, maar zijn ouders stonden erop dat hij in Parijs ging studeren. Daar maakte hij in de jaren dertig oppervlakkig kennis met de rechtenfaculteit. In het nachtleven stortte hij zich daarentegen wel met veel overgave. Van studeren kwam er dus weinig in huis, waarop zijn vader hem naar Caïro terughaalde.

Door de publicatie van een kortverhaal kreeg Albert Cossery voet aan wal in de literaire kringen van de Egyptische hoofdstad. Hij werd er vanaf 1938 ook actief binnen de surrealistische beweging ‘Art et liberté’, een collectief van beeldende kunstenaars en schrijvers dat van zich liet horen tussen 1938 en 1948. Het artistieke wereldje in Caïro werd Albert Cossery echter algauw te klein. Omdat het allemaal best wat spannender mocht, zocht hij een manier om de intussen uitgebroken Tweede Wereldoorlog van dichterbij te beleven, zonder echt de zijlijn te verlaten.

Zo vertrok Albert Cossery als hoofdsteward aan boord van de pakketboot El Nil. Vanaf Port Saïd voer het schip naar New York en bracht naast cargo ook passagiers over, die op de vlucht waren voor Hitler. Cossery’s haat tegen de machtigen der aarde – scrupuleuze rijkaards, corrupte politici en omkoopbare bureaucraten – was hem tijdens de overtocht vooruitgesneld: bij aankomst in New York werd hij gearresteerd en op Ellis Island vastgehouden op verdenking van spionage voor het communisme. Cossery kwam vrij dankzij een tussenkomst van de Britse schrijver Lawrence Durrell, die destijds als persmedewerker was verbonden aan de Britse ambassade van Caïro. Volgens de overlevering zou Durrell de spionage-aanklacht als larie hebben afgedaan, omdat Cossery tijdens de oversteek godganse dagen in bed lag, al dan niet in vrouwelijk gezelschap. Toen hij weer op vrije voeten was, keerde Cossery in 1943 na tussenstops in Londen en Liverpool terug naar Egypte.

Het was ook Lawrence Durrell die Albert Cossery’s gebundelde verhalen, De mensen die God vergat (oorspronkelijke titel: Les Hommes oubliés de Dieu, 1941), onder de aandacht bracht van de Amerikaanse auteur Henry Miller. Miller bewonderde Cossery voor de manier waarop hij de verworpenen der aarde een stem gaf en liet niet na om ruchtbaarheid te geven aan zijn waardering voor diens werk.

Albert Cossery zag zijn proza ook enthousiast onthaald door Albert Camus, niet toevallig een auteur die vanwege zijn Algerijnse achtergrond vertrouwd was met de Arabische wereld. De twee schrijvers werden vrienden en op advies van Camus stelde uitgeverij Charlot de inmiddels ruim dertigjarige Albert Cossery in 1945 een romancontract in het vooruitzicht. Nog voor het einde van de Tweede Wereldoorlog trok Cossery daarop naar Parijs.


Parijs verleidt de schrijver tot ieders verbazing tot een huwelijk

Na een tijdje op een studio in Montmartre te hebben gewoond, verkaste Albert Cossery naar een kamer in het legendarische Hôtel La Louisiane in het hart van de levendige kunstenaarswijk Saint-Germain-des-Prés. In artistieke en intellectuele kringen was La Louisiane toen een bijzonder populair adres. Salvador Dalí, Alberto Giacometti, Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir, Juliette Gréco en Miles Davis zijn maar enkele van de vele grote namen die er hebben verbleven. Albert Cossery is zijn hele verdere leven op een sobere kamer in dit hotel blijven wonen.

In 1945 hield hij zijn debuutroman Het huis van de wisse dood (oorspronkelijke titel La Maison de la mort certaine) boven de doopvont. Twee jaar later verscheen de opvolger, De luiaards in de vruchtbare vallei (oorspronkelijke titel: Les Fainéants dans la vallée fertile, 1947). Er wordt gezegd dat het boek hem een handje heeft geholpen om de actrice Monique Chaumette (1927) voor zich te winnen. In april 1953 trouwden de twee. Het was een huwelijk dat niemand had zien aankomen en na enkele jaren strandde. Aan scheiden kwamen ze pas toe toen zij wilde hertrouwen met de Franse acteur Philippe Noiret, een huwelijk dat in 1962 werd bezegeld. Albert Cossery bleef de rest van zijn dagen vrijgezel.

Albert Cossery hield er overigens een nogal aparte kijk op vrouwen op na. Zelfs toen hij al op leeftijd was, konden enkel jonge, knappe vrouwen hem bekoren. Als hij daarop werd aangesproken, draaide hij om de hete brij heen onder het voorwendsel dat volwassen vrouwen in zijn ogen door de maatschappij waren bezoedeld. Zij hadden hun onschuld verloren, hij twijfelde aan hun oprechtheid. Die toer ging hij bijvoorbeeld ook op toen Michel Mitrani hem in Conversation avec Albert Cossery (1995) vroeg naar de rol van de vrouw in het leven dat hij leidde. Dat ze de belangrijkste, zelfs de enige plaats innam, antwoordde de schrijver in eerste instantie, om er dan meteen aan toe te voegen dat dit wel enkel gold voor jonge vrouwen. Die voorkeur wordt overigens ook weerspiegeld in de veelal jeugdige vrouwelijke personages die hij in zijn romans opvoert. Vaak zijn het courtisanes en prostituees. Een jonge hoer vindt hij dan ook niet minder respectabel dan om het even welke andere jonge vrouw. Integendeel, een prostituee heeft zelfs een streepje voor, omdat ze in zijn ogen geen toneel speelt: ze is wie ze is en ze doet wat ze doet.


De luiaards in de vruchtbare vallei: een roman die Albert Cossery op het lijf is geschreven

In Conversation avec Albert Cossery vertelt de schrijver eveneens dat het ‘door de slaap belegerde’ huis dat hij heeft opgevoerd in De luiaards in de vruchtbare vallei is gebaseerd op zijn eigen jeugd. Weliswaar schetste hij in de roman een extremere versie van de werkelijkheid. Maar feit is wel dat zijn vader niet werkte en bijgevolg sliep tot de middag. Zijn broers richtten evenmin veel uit. Niemand werkte, alleen hijzelf moest om zeven uur uit de veren om naar school te gaan. Cossery ging er later prat op dat hij als volwassene nooit op zo’n onchristelijk uur opstond. Dat er mensen zijn die voor dag en dauw al uit werken gaan, komt in De luiaards in de vruchtbare vallei dan ook geregeld terug als het toppunt van stompzinnigheid.

Zonder enige schroom geven de drie broers in de roman zich net als hun vader en hun inwonende oom dag en nacht over aan de geneugten van de slaap. De oudste broer, Galaal, heeft nooit iets anders gezien dan de ‘wereld van eeuwenoude luiheid waarin hij vegeteerde in zijn ouderlijk huis’. Het gerucht doet de ronde dat hij zelfs maanden aan een stuk kan wegzinken in die haast comateuze toestand, in die lethargie van het bewustzijn. Maar in werkelijkheid zijn er dagelijks allerhande akkefietjes waarvoor hij uit zijn bed wordt gehaald. Zijn vaders voornemen om te trouwen is zo’n kwalijke kwestie, want een redderende vrouw in huis is voor hem al even rampzalig als het leven van de werkmens.

Ook Galaals broer Rafiek wentelt zich na twee onzachte confrontaties met alles wat ‘zinloos woelt en krioelt in het leven’ in een slapend bestaan. Zo blies hij zijn nakende huwelijk af uit angst voor alle narigheid die hij ervan verwachtte. En achter zijn aangevatte ingenieursopleiding zette hij een punt na de opgelegde fabrieksbezoeken: ‘Ik heb de mensen gezien die in die fabrieken werkten; dat waren geen mensen meer. Het ongeluk stond hun allemaal op het gezicht geschreven. Ik ben alleen met mijn studie opgehouden om niet de baas te hoeven worden van zo’n troep halve lijken.’

De jongste van de drie broers, Siraag, is een jaar of zestien. Hij zou zich maar wat graag losrukken uit het ‘stilstaande slik’ waarin hij vastzit, maar de moed ontbreekt hem daartoe. Impressionant is de openingsscène van De luiaards in de vruchtbare vallei, waarin Siraag een jongen ontmoet die zijn kost bij elkaar scharrelt door vogels te verkopen die hij met een katapult uit de bomen schiet. Die jongen vertegenwoordigt voor Siraag de vagelijk lonkende wereld die wordt bevolkt door levende wezens in plaats van door fossielen. Na die ontmoeting speelt hij – tot onbegrip van zijn broers – bewuster met de gedachte om in de stad werk te gaan zoeken: ‘Arme jongen!’ zei Galaal. ‘Moge God hem bijstaan!’ ‘God is met de luiaards,’ zei Rafiek. ‘Die moet niets hebben van werkverslaafden.’

Dit groteske verhaal is geworteld in Albert Cossery’s eigen verleden, al is verhaal een groot woord. Cossery creëert vooral een setting waarin hij zijn visie op een zinvol bestaan uit de doeken doet. Hij wilde dan ook geen romancier worden genoemd, want een romancier schrijft een verhaal dat louter door een handeling wordt voortgedreven, terwijl hij boeken schreef die zijn wereldbeeld illustreerden.

Arabisch sprak Albert Cossery in Parijs zelden, maar in zijn hoofd is zijn moedertaal wel altijd blijven rondzingen. Ze klinkt door in de bloemrijke, bij momenten plechtstatige toon die hij in zijn proza aanslaat en is ook voelbaar in het temperament van zijn karakters. Veel van zijn personages zijn gebaseerd op mensen die hij tijdens zijn jeugd in Egypte heeft gekend en die hij zich ook na al die jaren nog tot op de kleinste karakteristieke details voor de geest kan halen. Albert Cossery hoorde ze in gedachten nog altijd in het Arabisch praten, maar zette hun dialogen om naar het Frans.


Dandy die schelms de revolutie predikt

Typisch voor Egyptenaren, aldus Cossery, is hoe ze zich schertsend door de dagen slaan. Ook de héros cossérien pareert met humor, sarcasme en spot zijn vaak weinig rooskleurige vooruitzichten. Die spirit schuilt ook achter de vele plagerige, maar niet per se kwaadwillig bedoelde verwensingen die gaan van brutale vlerken, over schurken en schobbejakken, tot meer vulgaire krachttermen. In De luiaards in de vruchtbare vallei noemt Rafiek de koppelaarster die zijn vader komt opzoeken om hem aan een vrouw te helpen bijvoorbeeld zonder gêne de ‘hoerendochter die de hele zaak bekokstooft.’ Wie het overigens bovengemiddeld zwaar moet ontgelden in de roman is Hoda, het dienstmeisje, dat haar toevlucht moet nemen tot allerhande listen om de boel op orde te houden zonder zich het gemor van de werkschuwe mannen op de hals te halen. Met hun maaltijden, daarentegen, zien de heren haar wel graag komen: ‘Hoe zit het, tevendochter, is dat eten nou onderhand klaar?’ vroeg Rafiek. ‘Het is klaar,’ zei Hoda. ‘Je kunt aan tafel.’ ‘Schiet op, hoerenkind!’

Dit eerder goedmoedig hakketakkend schofferen zat ook Albert Cossery in het bloed, afgaande op de volgende anekdote uit zijn jonge jaren in Egypte. Op een middag vraagt hij zijn bediende Mahmoud om ‘foul’ te maken, een klassieker uit de Egyptische keuken op basis van peulvruchten. Omdat het gerecht wordt geassocieerd met armemensenkost, vindt Mahmoud die schotel zijn meester onwaardig en krijgt hij bij de kruidenier niet over zijn lippen wat hij nodig heeft. ‘Hoerenzoon!’ slingert een hongerige Cossery hem na twee uur wachten naar het hoofd. ‘Bij Allah, mijn prins, ik wist niet wat te doen,’ antwoordt Mahmoud, die ruim een uur lang bij de kruidenier heeft zitten overdenken hoe hij zijn aankoop in kon kleden. ‘En dus kostte het je twee uur om foul te kopen??’ foetert Cossery. ‘Maar dat was om de eer van de prins te redden,’ kaatst Mahmoud terug.

Een zweem van prinselijkheid is Albert Cossery altijd blijven cultiveren. Toen hij nog in Egypte woonde, stond hij al bekend als dandy. Elegant uitgedost – pochette in zijn kostuumvest – flaneerde hij nadien ook jaar in jaar uit door zijn stukje van Parijs en observeerde het reilen en zeilen tussen hotel La Louisiane, Parc du Luxembourg, Café de Flore en brasserie Lipp.

Zijn welgestelde afkomst nam niet weg dat Albert Cossery vatbaar was voor de armoede en ontbering waarmee minder fortuinlijken hadden te kampen. In zijn proza zette hij spot en ironie in als wapen tegen de uitbuiting waaraan de gewone mens vaak niet ontsnapt. Een goed boek, zo vond hij daarenboven, moest de mens ertoe aanzetten om minder gefocust te zijn op materiële behoeften en verder te kijken dan een bestaan als fabrieksarbeider of bediende, want in beide gevallen zat hij daarmee vast aan afstompend werk, waarvan vooral zijn werkgever beter, lees rijker, werd.

Slaap is in De luiaards in de vruchtbare vallei de uitvergrote dimensie van die afwijzende houding, die Rafiek als volgt verdedigt: ‘Het doorgronden van deze elementaire, in het leven verscholen waarheid – het streven naar de minste inspanning – vervulde hem met trots en dankbaarheid. Hij had het gevoel dat hij zich voortbewoog boven een stilstaande mensheid die zijn werkelijke aard nog niet had ontdekt. De menselijke domheid was onmetelijk. Waarom maakten ze zich toch zo druk, eeuwig prikkelbaar en ontevreden, terwijl de enige waarheid juist gelegen was in een onverschillige, passieve houding? Het was toch zo eenvoudig. Dat kon de eerste de beste bedelaar nog begrijpen!’

Hoe schrijven zich in Albert Cossery’s ogen verhield tot dat vermaledijde werken? Voor hem was schrijven geen werk. Al moest hij er zijn nederige bestaan van kunnen bekostigen, schrijven bleef in de eerste plaats iets wat zijn geest verruimde en wat hij bijgevolg graag deed. Hij zette ook uitsluitend iets op papier als hij iets origineels te zeggen had. Soms schreef hij een dag of veertien op rij, om dan een maand of langer niet verder te werken. Tot het eind pende hij met de hand. Ambitie in de zin van hogerop klimmen zwoer hij af, maar dat nam niet weg dat hij wel hoge eisen stelde aan de kwaliteit van zijn boeken. Een zin stond niet zomaar in een handomdraai op papier. Hij bleef ermee in de weer tot de woorden echt spraken.


Een klein, maar fijn oeuvre dat relevant blijft

Nog tijdens zijn leven zag Albert Cossery om de zoveel tijd heruitgaven van zijn romans verschijnen. Het stemde hem hoopvol dat nieuwe generaties daardoor met zijn werk vertrouwd bleven, want zo bestond de kans dat hij bij telkens nieuwe jonge lezers een persoonlijke revolutie in gang kon zetten. Bij ons volgt uitgeverij Jurgen Maas die trend om Albert Cossery’s oeuvre opnieuw onder de aandacht te brengen. In 2019 verscheen immers al Grote dieven kleine dieven (oorspronkelijke titel: Les Couleurs de l’infamie, 1999), Albert Cossery’s laatste roman.

Centraal daarin staat Oessama, een innemende jongeman van een jaar of drieëntwintig, die gesteld is op zijn flamboyante voorkomen, omdat hij op die manier ontsnapt aan de argwanende blikken van de politie. Oessama is namelijk een dief, ‘geen legale dief zoals een minister, bankier, zakenman, speculant of projectontwikkelaar’, wel een gewiekste zakkenroller die bedragen afhandig maakt van de net genoemde ‘gewetenloze schurken’. Met zijn vingervlugheid krijgt Oessama de portefeuille in handen van een vastgoedontwikkelaar en treft er een brief in aan die getuigt van diens malafide praktijken. Oessama weet echter niet hoe hij de bom die hij met die brief in handen heeft gekregen het best tot ontploffing kan brengen. Daarom roept hij de hulp in van zijn leermeester, de man die hem zijn broodwinning leerde te bekijken als ‘een rechtvaardige terugvordering van het wisselgeld door de armen in een wereld waar grote dieven aan de top van de maatschappelijke ladder ongestraft hun zakken vullen.’

Albert Cossery heeft geleefd volgens zijn overtuiging, losgekoppeld dus van de wereld van consumptie en geldgewin. Luiheid draagt hij hoog in het vaandel, toch als die uitmondt in reflectie – het is niet voor niets dat de Oriënt zoveel wijzen en profeten kent, aldus Albert Cossery. Intelligentie is voor hem begrijpen in wat voor wereld we leven. Bezit draagt daaraan niets bij. Vele mensen hebben dit wel door, stelde hij vast, maar hun afhankelijkheid van een baas of een baan, verplicht hen om in een leugen verder te leven. De héros cossérien is echter wel consequent. Hij doorziet corruptie, tirannie, bedrog, verdrukking, en schijnheiligheid en weigert mee te draaien in een systeem dat al deze vormen van oplichterij in stand houdt.


Meer weten en lezen over Albert Cossery?

Er zijn tal van interessante interviews te vinden met Albert Cossery zoals dit interview waarin hij zijn kijk op luiheid uitlegt. Ook een televisie-interview met Albert Cossery uit 1991 is het bekijken meer dan waard. De toen 78-jarige schrijver wordt voor de gelegenheid meegetroond naar Egypte.

Une Vie dans la journée de Albert Cossery is een documentaire die de Belgische fotografe Sophie Leys in 2005 maakte en is integraal te bekijken. Albert Cossery was toen al negentig. Door keelkanker was hij al jaren stemloos, maar toch liet hij zich nog overhalen tot het maken van dit kwetsbare portret. We zien de auteur tegen de achtergrond van onder meer Café de Flore, Parc du Luxembourg en zijn woonplaats Hôtel La Louisiane.

Hou je van beeldromans? De in Egypte wonende Franse illustrator Golo (Guy Nadaud, 1948) bewerkte twee van Cossery’s romans tot graphic novel: Mendiants et orgueilleux (1991) en Les Couleurs de l’infamie (2003).

Eerder een liefhebber van podcasts? France Culture maakt in het programma ‘Le Compagnie des Auteurs’ een driedelige podcasts over het leven en werk van Albert Cossery.

Na het lezen van dit portret de boeken van Albert Cossery zelf lezen? Uitgeverij Jurgen Maas is volop bezig met het heruitgeven van Cossery’s werk. Zo verscheen onlangs De luiaards in de vruchtbare vallei in een vertaling van Mirjam de Veth die voor deze uitgave ook een nawoord schreef. Eerder verscheen bij dezelfde uitgeverij ook al Grote dieven kleine dieven (2019) dat eveneens werd vertaald door Mirjam de Veth.