Leestijd:
Margot Dijkgraaf
“Ik geloof wel dat iedere auteur een individuele stem heeft. Ieder individu heeft een meervoudige identiteit die samengesteld is uit verschillende aspecten.”
Gesprek door Camille Bortier
Foto: Bart Koetsier
George Sand, Lydie Salvayre, Madame de Sévigné, Nathalie Sarraute, Colette, Françoise Sagan, Maryse Condé, Madame de Staël, Annie Ernaux en Simone de Beauvoir: alle tien zijn ze rebelse Franse schrijfsters. Madame de Staël, Napoleons grote nachtmerrie, werd vanwege haar boek l’Allemagne uit Frankrijk verbannen. Simone de Beauvoir, het boegbeeld van het feminisme, veroordeelde de minderwaardige positie van de vrouw in een door mannen gedomineerde wereld. Françoise Sagan was piepjong toen ze Bonjour tristesse schreef, een roman die flink wat stof deed opwaaien. Annie Ernaux, niet bang om taboes te doorbreken, bestrijdt in haar werk de ongelijkheid en de vernedering in de maatschappij. In Zij namen het woord laat Margot Dijkraaf ons kennismaken met het leven en werk van deze tien rebelse schrijfsters. Rebels zijn ze in eerste instantie vanwege hun literaire werken, maar dat sluit beslist niet uit dat velen van hen in hun privéleven niet bepaald doetjes waren. Allemaal zijn ze tegendraads, getalenteerd, gedreven, ondernemend – kortom: inspirerend, zowel door hun woorden als door hun daden. We spraken Margot Dijkraaf over haar nieuwe boek en haar bewondering voor deze tien Franse schrijfsters.
Karakters: Hoe ben je op het idee gekomen om dit boek te schrijven?
Margot Dijkgraaf: Ik werk al een tijd rond Europese literatuur en ik heb hierbij altijd speciale aandacht gehad voor het werk van vrouwen. Dat geldt trouwens niet enkel voor de literatuur. In een museum ga ik bijvoorbeeld actief op zoek naar de kunstwerken die door vrouwen gecreëerd zijn. Thuis heb ik drie boekenkasten vol met de correspondentie van vrouwelijke auteurs, daterend van de middeleeuwen tot vandaag, en met biografieën, zowel van kunstenaressen als van vrouwelijke misdadigers. Dit boek moest er gewoon een keer van komen. Het thema van de Boekenweek 2020 was overigens ‘rebellen en dwarsdenkers’, wat voor mij de ideale gelegenheid was om dit boek te schrijven.
Volgens welke criteria heb je deze tien schrijfsters geselecteerd?
Ik hanteerde voor deze selectie een literair criterium. De schrijfsters in mijn boek moesten dus iets betekend hebben voor de literatuur. Het was met andere woorden niet mijn bedoeling om een boek te schrijven over vrouwen die door hun bijzondere levensstijl rebels waren. Dit gezegd zijnde, valt het wel op dat velen van deze baanbrekende schrijfsters toevallig – of misschien net niet toevallig – ook in hun persoonlijk leven rebels waren.
In je boek beschrijf je in detail de vroegere woonplaatsen van sommige schrijfsters. Zo neem je de lezer bijvoorbeeld mee naar Nohant, het landhuis van George Sand, en naar het kasteel van Grignan, waar de dochter van Madame de Sévigné leefde. Ben je die plekken ook zelf gaan bezoeken?
Ik ben zoveel mogelijk op zoek gegaan naar de vroegere woonplaatsen van deze schrijfsters. Je zou kunnen denken dat dit geen meerwaarde biedt, maar je krijgt er werkelijk een historische sensatie van. In Nohant zie je bijvoorbeeld nog het marionettenspel van Sands zoon Maurice, of de moestuin waar Sand appels plukte en bieslook afknipte. Bovendien loop je er niet enkel letterlijk in de voetstappen van deze schrijfster, maar ook in die van andere belangrijke negentiende-eeuwse artiesten. Frédéric Chopin, Gustave Flaubert en Eugène Delacroix, om er maar enkelen te noemen, kwamen er immers ook over de vloer. In het kasteel van Grignan, een immens barokkasteel waar Madame de Sévignés dochter woonde, kan je nog steeds de slaapkamer bezichtigen waar de schrijfster logeerde wanneer ze er op bezoek was. In de kamer van haar dochter staat een meubelstuk met allerlei kleine lades. Je kan je inbeelden dat ze hier de brieven van haar moeder bewaarde.
Enkele van de tien schrijfsters heb je ontmoet. Hoe was die ervaring?
Ik heb Maryse Condé, Annie Ernaux en Lydie Salvayre ontmoet. In 1999 heb ik ook Nathalie Sarraute gesproken, die toen al in de negentig was en inmiddels gestorven is. Het was voor mij een fantastische ervaring om haar spreken. Ik herinner me dat ik een hyacintenbol op water voor haar had meegebracht. Nadat ze die had aangenomen, leidde ze me naar haar studeerkamer, waar we het gesprek zouden voeren. Aan de muur hing een afbeelding van Sint-Petersburg en daartegenover een prent van Vincent Van Gogh. Ze ging zitten op de divan, wikkelde een sjaal om zich heen en zei toen: ‘vraag maar’. Ik heb haar vervolgens al mijn vragen gesteld en heb het gesprek ook opgenomen om het later nog opnieuw te kunnen beluisteren.
Kwam het beeld dat je van haar gevormd had tijdens het lezen van haar werk overeen met hoe ze werkelijk was?
Mijn ervaring is dat de meeste auteurs die ik ontmoet heb spreken zoals ze schijven, of schrijven zoals ze spreken. Wat Sarraute betreft, herinner ik me dat ze zeer bescheiden was en dat ze zo zacht praatte dat ik haar nauwelijks kon verstaan. Ze woonde in een rustige wijk in een groot huis waar op dat moment niemand anders was. Het was er dus enorm stil. Ook in die stilte herkende ik haar werk.
Je vertelt in je boek dat schrijfsters zoals Simone de Beauvoir of Françoise Sagan vaak werden beoordeeld op basis van hun imago, hun uiterlijk of hun levensstijl en niet zozeer op basis van hun literaire prestaties. Denk je dat dit tegenwoordig nog steeds het geval is bij vrouwelijke auteurs?
Ik denk dat dit recentelijk wel verbeterd is en dat vrouwen inmiddels, mede dankzij de #MeToo-beweging, een andere positie verworven hebben in dit discours. Het is wel zo dat de ergernis van vroeger nog steeds doorsijpelt. Eeuwenlang hebben vrouwen zoals Madame de Staël niet eens mogen schrijven. Die ergernis is niet zomaar verdwenen.
We zouden deze ergernis kunnen verzachten door meer aandacht te vestigen op het werk van vrouwen, of door literatuurprijzen in het leven te roepen die enkel toegankelijk zijn voor vrouwelijke auteurs, zoals de Anna Bijns Prijs of de Women’s Prize for Fiction. Anderzijds creëren we wellicht geen gelijkheid door vrouwelijke auteurs te beschouwen als een aparte categorie.
Dat is inderdaad zo. De speciale prijzen voor vrouwelijke auteurs kan voor een tijdelijk duwtje in de rug zorgen om meer gelijkheid te creëren. Idealiter moeten we focussen op de kwaliteit van de literatuur, dan maken we immers geen onderscheid tussen mannen en vrouwen. Ik ben zelf geen voorstander van prijzen die uitsluitend toegankelijk zijn voor vrouwen. Prijzen moeten gaan naar goede boeken, of ze nu door een vrouw of door een man geschreven zijn.
Simone de Beauvoir ontkende het bestaan van een écriture féminine, de ‘typische’ vrouwelijke schrijfstijl. Ben je het daarmee eens?
Over de écriture féminine zijn er bibliotheken vol geschreven. Toen ik in de jaren tachtig in Parijs studeerde, werd daar enorm over gediscussieerd. Ik heb er colleges gevolgd van Julia Kristeva en Hélène Cixous, die beiden steevast overtuigd waren van het bestaan van een typische vrouwelijke stem. Simone de Beauvoir, bijvoorbeeld, was het daar dan weer niet mee eens. De vraag is dus moeilijk te beantwoorden. Ik geloof wel dat iedere auteur een individuele stem heeft. Ieder individu heeft een meervoudige identiteit die samengesteld is uit verschillende aspecten. Daarin volg ik het standpunt van de essayist Amin Maalouf in Moorddadige identiteiten. Schrijfsters zijn buiten auteur en vrouw ook misschien nog moeder, student of werknemer. Een deel van die identiteit is trouwens ook mannelijk. Op sommige momenten vallen bepaalde aspecten van deze identiteit meer op, terwijl die op andere momenten dan weer meer op de achtergrond blijven.
Veel auteurs die je in je boek bespreekt leefden enkele eeuwen geleden. Kunnen ze ons vandaag toch nog iets bijbrengen?
We kunnen zeker nog veel leren van deze tien schrijfsters. Het politieke gedachtegoed van Madame de Staël over Europa is bijvoorbeeld nog steeds actueel. Bovendien hebben ze allemaal een manier gevonden om uit de kooi te stappen waarin ze zijn opgegroeid. Ze mochten niet schrijven, niet reizen en niet hun mening uiten. Toch hebben ze allemaal een manier gevonden om dat wel te doen. Dat blijft inspirerend.
De besproken vrouwen zijn allemaal ouder dan 70. Zijn er jongere hedendaagse schrijfsters die we ook rebels zouden kunnen noemen?
Zeker! Ik denk met name aan Virginie Despentes, die vooral bekend is om haar trilogie Vernon Subutex, een verhaal over een platenhandelaar die failliet gaat. De trilogie schept een opmerkelijk beeld van Frankrijk in de laatste tien jaren. Despentes is een ongelooflijk rebelse vrouw. De roman waarmee ze debuteerde, Genaaid, gaat trouwens over gewelddadige vrouwen die alles doen dat in de maatschappij verboden is. Ik denk ook aan het oeuvre van Marie NDiaye. Aan beiden wijdde ik een hoofdstuk in mijn vorige boek, Lezen in Frankrijk.
In welk opzicht zou je jezelf een rebelse schrijfster noemen?
Ik ben helemaal niet zo rebels, hoor (lacht). Ik zou nooit met een spandoek over de grachten van Amsterdam lopen, maar ik vind vrijheid van de geest wel enorm belangrijk, net zoals de vrijheid om te reizen. Ik ben geen wereldreiziger die met een rugzak op pad zou gaan, maar ik vind het wel verrijkend om over de grenzen heen te reizen, om bijvoorbeeld Madame de Staëls kasteel in Coppet te bezoeken en me voor te stellen hoe Diderot en Voltaire hier ooit ook vertoefden.
Als afsluiter: heb je tussen deze tien heldinnen één favoriet?
Ik zal er twee noemen. Nathalie Sarraute heb ik altijd al bijzonder gevonden, omdat ze prachtig verwoordt wat ik jong intuïtief aanvoelde. Ze luisterde aandachtig naar de conversaties die mensen voerden en analyseerde dan wat ze in feite aan elkaar vertelden. Vaak brengen we immers boodschappen over die onder de woorden zitten. Het duiden van deze niet-uitgesproken communicatie is ongelofelijk interessant. Als tweede auteur zou ik Madame de Staël noemen. Het was een vrouw die zelfs niet terugdeinsde voor Napoleon – dé dictator van die tijd. Ze schreef al van jongs af aan, ook al mocht dat niet van haar vader. Ze opende twee literaire salons waar dé zeshonderd intellectuelen van haar tijd acte de présence gaven. Ze bepaalde wie er kwam, waar men over sprak, ze voerde zelf ook het woord, ze schreef. Dat was grensoverschrijdend – zowel in de geest als in het schrift.
Lees een uitgebreid fragment uit Zij namen het woord over het werk en leven van George Sand
Ga naar het artikel
Meer weten en lezen over Margot Dijkgraaf?
Margot Dijkgraaf (1960) is literatuurcriticus, auteur en kenner van de Franse letteren. Ze studeerde Frans in Amsterdam en Parijs en werd in 2001 benoemd tot Chevalier des Arts et des Lettres, een onderscheiding die Dijkgraaf ontving voor haar rol als pleitbezorger van de Franstalige literatuur in Nederland en België. Om diezelfde reden werd ze door de Franse regering in 2009 benoemd tot Ridder in het Legioen van Eer. Naast Zij namen het woord publiceerde ze ook onder andere Franstalige literatuur van nu (2003), Lezen in Frankrijk (2018) en werken over onder anderen Cees Nooteboom en Hella S. Haasse.
Op haar website plaatst Margot Dijkgraaf regelmatig blogposts over Franse literatuur. Onlangs publiceerde ze bijvoorbeeld nog een artikel over Albert Camus en stelde ze zichzelf de vraag waarom zijn boek De pest ineens zo populair is.
Als literatuurcriticus schrijft Margot Dijkgraaf voornamelijk voor NRC Handelsblad. Voor de krant gaat ze ook regelmatig in gesprek met (Franse) schrijvers. Onlangs sprak Margot Dijkgraaf bijvoorbeeld nog met Leïla Slimani.