Zoek binnen Karakters
Present

Zolobet

350% tot 1500 EUR + 150 FS

NU SPELEN

Luuk Gruwez

“Autobiografie is een genre dat een beetje malafide is als je het toetst op het werkelijkheidsgehalte. So what?”
Gesprek door Dirk Smits

In de wereld van onze letteren is Luuk Gruwez vooral gekend als dichter, maar daarnaast heeft hij als prozaïst en essayist tevens zijn sporen verdiend. Tijdens zijn loopbaan heeft hij verschillende aspecten van het schrijven verkend: columns, recensies, televisiemonologen en een scenario.

Luuk Gruwez ziet in 1953 het levenslicht in Kortrijk en groeit op in het naburige Deerlijk. Na zijn Grieks-Latijnse humaniora gaat hij met succes Germaanse filologie studeren aan de K.U.Leuven. In 1973 verschijnt zijn debuut Stofzuigergedichten. Vanaf dan volgen de dichtbundels elkaar vlotjes op. De critici rekenen hem tot de stroming van de neoromantici. Midden jaren zeventig verlaat hij zijn woonplaats Deerlijk en vestigt zich in Hasselt. Zo wil hij aan de prestatiedrang van West-Vlaanderen ontkomen om een meer ontspannen bestaan in Limburg te gaan leiden: van het land van de handen naar het land van de wangen.

In 1995 neemt Luuk Gruwez loopbaanonderbreking en kan hij zich dankzij een schrijversbeurs volledig wijden aan de literatuur. Hij schrijft met Het bal van opa Bing een eerste min of meer autobiografisch boek. Een uitgebreider werk levert hij echter in 1998 af met Het land van de wangen dat in de prestigieuze reeks Privédomein verschijnt. Aan de hand van dagboekfragmenten, reisnotities, brieven, persoonlijke reflecties en foto’s brengt hij een portret van zichzelf als iemand die zichzelf slechts kan definiëren door zijn verbondenheid met de mensen en zijn onmiddellijke omgeving.

Ruim twintig jaar later in 2020 volgt in dezelfde reeks de tegenhanger Het land van de handen. Karakters gaat in gesprek met de auteur over zijn West-Vlaamse roots en over de onbetrouwbaarheid van de autobiografie.


Karakters: Uitgeverij De Arbeiderspers heeft in haar prestigieuze reeks Privédomein reeds twee titels van u uitgegeven. De auteurs van deze reeks behoren vaak tot de wereldliteratuur. Wat doet dat met een jongen afkomstig uit een West-Vlaams dorp?

Luuk Gruwez: Ik denk dat die jongen niet vies is van trots. Dat maakt nu eenmaal deel uit van een gedragspatroon dat ik verbind met mijn schrijverij: mijn manier om een soort toegangsticket tot het bestaan te verwerven. Zoals de meeste schrijvers heb ik namelijk de neiging pas te bestaan wanneer ik schrijf, hoewel literatuur altijd ontoereikend blijkt als bestaansbewijs. Ik ben overigens een van die rare schrijvers die een zeer dubbel gevoel hebben tegenover het schrijversbedrijf. Ergens heb ik geschreven dat niet één boek of dichtbundel van mijn hand is die ik onmiddellijk na publicatie niet verschrikkelijk verfoeid of zelfs gehaat heb. Anderzijds doet zich de laatste tijd tijdens het schrijven een verschijnsel voor waaruit ik een zeker genoegen puur, namelijk dat van de ambachtelijkheid. Het is iets wat wellicht vergelijkbaar is met de voldoening die bijvoorbeeld een meubelmaker kan hebben na het fabriceren van een tafel of een kast. Ik vraag me eigenlijk af of mijn bestaan mentaal niet rooskleuriger zou zijn geweest als ik me niet enkel en alleen om ambachtelijkheid had moeten bekommeren, als ik – om het te formuleren zoals Stijn Streuvels dat gedaan heeft – alleen maar ‘goeie marchandise’ had moeten leveren. Maar ik kan er niet onderuit, raak niet af van de idee dat er meer van me wordt verwacht. In al mijn werk zit die dualiteit tussen droom en daad. Ik kom uit een provincie waar die daad in zijn extreemste vorm uitgroeit tot een uitwas. Vrolijk word ik daar niet van, maar ik ben het schrijven langzamerhand als een alternatieve daad gaan beschouwen. Wij schrijvers zijn maar half en met de pen streven we naar een soort volledigheid – zeker als wij het gevoel hebben nogal onhandig en stotterend in het leven te staan.

Rijpte er tijdens het schrijven van je eerste bundeling privédocumenten Het land van de wangen uit 1998 al een vaag plan om ooit een tegenhanger of vervolg te creëren?

Het was eigenlijk al gecreëerd omdat ik het onderscheid tussen wangen en handen al maak in het eerste boek, maar het lag absoluut niet in mijn bedoeling om nog een tweede boek te schrijven dat onder de titel Het land van de handen van wal zou steken. Toen ik Het land van de wangen voltooid had, dacht ik: dit nooit meer! Ik wist namelijk niet goed of ik eventueel te ver gegaan was in het neerzetten van mensen, weliswaar met de beste en de nobelste bedoelingen. Had ik wel moeten toegeven aan mijn behoefte om al die geportretteerden in hun blootje op het toneel te laten verschijnen voor de uiteindelijk hommage die ik hun wou brengen? Ik vond dat ik bijvoorbeeld met betrekking tot mijn grootmoeder toch op een overdreven manier de privacy had geschonden. Ook al staat er ergens in het boek een regel waarmee ik mij wil justifiëren en juist de noodzaak beklemtoon haar privacy te schenden om ze haar intimiteit terug te schenken. Een sofisme misschien, maar een uitspraak die ook mijn prioriteit aangeeft: ik vind intimiteit een hoger goed dan privacy en door dat laatste te bruuskeren sta ik toe dat de lezer op een innige manier met het bestaan van die oma van me verstrengeld raakt.

Er is volgens mij bovendien geen oprecht hommage mogelijk als het niet tegelijk een kritisch hommage is, want anders doe je aan hagiografie en dat is allerminst geloofwaardig. Je moet ook de lelijke kanten van gelijk welk menselijk bestaan durven laten zien. Dat betekent dus dat ik mijn grootouders en andere personages eerst heb moeten uitkleden om hun naaktheid te laten zien. In alle oprechtheid meen ik dat ik in Het land van de wangen niemand echt laag heb neergezet. Ik heb geprobeerd een liefdevol portret te maken van de mensen die ik ten tonele voer.

Beide boeken hebben een gemeenschappelijk thema, namelijk de herinnering. Wat is het belang van een voortdurende herinnering voor de mens in het algemeen, maar vooral voor jou in het bijzonder?

Herinnering is voor mij een belangrijk thema omdat ik er niet tegen kan dat alles stopt. Dat vind ik een enorme constructiefout in de schepping. Ik geef toe, het is soms een zegen dat alles uiteindelijk ophoudt, maar ik heb een zeer sterk ontwikkeld verwelkingsbesef. Ik vind ook dat je in het leven zo zorgvuldig afscheid moet nemen door alle tijden van een menselijk bestaan te verzamelen. Ik ben eigenlijk van nature een verzamelaar en ik vind dat je van een mensenleven alle leeftijden in aanmerking moet nemen voor een aanvaardbare indruk van iemands persoonlijkheid. Je bent meer dan je laatste score: dat is mijn adagium. Ik verzet mij tegen de tirannie van de slotindruk, want welbeschouwd eindigt alles met een nederlaag. Ik wil aandacht voor de totaliteit van een mensenleven, met zijn hoogtes en zijn laagtes, zijn glorieuze en zijn verschrikkelijke momenten.

Blijkbaar verraad ik dat ik eigenlijk iemand ben die niet erg getalenteerd is om in het heden te leven. Ik vind het heden een beetje te pretentieus, in die zin dat het eigenlijk maar een scharniermoment is tussen verleden en toekomst. Ik ben meer een schrijver van de terugblik en van de vooruitblik dan van de aanblik. In mij zit er een onmogelijkheid om ten volle van het moment te genieten. Dat is mij eigenlijk veel te despotisch, veel te veel op onmiddellijke bevrediging gericht, terwijl het maar een zuchtje tussen verleden en toekomst is. Het gevolg daarvan is dat ik met betrekking tot het verleden door een groot heimwee en met betrekking tot de toekomst door een mateloos verlangen word bevangen.

De twee boeken vormen een caleidoscoop van dagboekfragmenten, brieven, reisnotities, persoonlijke reflecties, foto’s en zelfs droomverslagen. In hoeverre is de herinnering en bijgevolg het genre van de autobiografie betrouwbaar?

Dat zijn ze helemaal niet! Al op de eerste bladzijde van Het land van de handen heb ik het erover dat elke vorm van autobiografisch schrijven een falsificatie is, een vervalsing van wat zich in de realiteit heeft afgespeeld. Falsificatie en vervalsing zijn woorden die misschien heel pejoratief klinken, maar zo zie ik dat niet. Als je autobiografisch schrijft, ben je al aan het vervalsen vanaf het begin. Ten eerste: je maakt een selectie uit je herinneringen. Zodra je die selectie gemaakt hebt, is een en ander al door het leven vervormd. Ten tweede: je doet zelf mee aan de mutatie van de herinnering doordat je alles wat je noteert hoe dan ook stileert. Ik ben van mening dat er weinig literaire genres zijn waarin zoveel vervalsing aanwezig is als in de autobiografie. In pure fictie kun je dat verwijt niet maken omdat alles op verbeelding gebaseerd is. Autobiografie is dus een genre dat een beetje malafide is als je het toetst op het werkelijkheidsgehalte. So what?

Waarschijnlijkheid, eventueel gekoppeld aan een zekere waarachtigheid, is belangrijker dan de waarheid. De literatuur liegt de waarheid en daar is helemaal niets afkeurenswaardigs aan, integendeel!

In 1976 trekt u weg uit West-Vlaanderen en gaat u zich vestigen in het oosten van het land, namelijk in Limburg. Heeft deze stap invloed gehad op uw leven en werk?

Het is namelijk van belang geweest voor mijn werk waarin de wereld van de wangen en die van de handen, beide beladen met een metaforische betekenis, zeg zeer versimpelend maar die van de profilerende daad en die van de minder tot profiel verplichtende droom, voortdurend met elkaar in conversatie gaan en met elkaar clashen. Wel zit er een evolutie in hoe ik het land van de wangen en het land van de handen gaan ervaren ben. Tegenover dat streberig West-Vlaanderen van mijn jonge jaren, met al zijn masculiniteit en zijn hanigheid, begon ik almaar clementer te worden. De wortels waarvan je, piepjong nog, vindt dat ze je dreigen te wurgen, blijken zoveel decenniën later onontbeerlijk om je naar zijn eind lopend bestaan alsnog een warme gloed te bezorgen.

Is dat de reden waarom u met zoveel tederheid op uw kindertijd en uw jeugdjaren in dat, inmiddels verre, Deerlijk terugblikt?

Ik schrijf ergens dat je van de plaats bent waar je voor het eerst verliefd bent geweest. Je jonge jaren stralen een haast onevenaarbare intensiteit uit, gevoed door verwondering en verbazing. Ik ben inmiddels meer met mijn kinderjaren verbonden dan vroeger. Maar eigenlijk heeft heimwee mij altijd al gekarakteriseerd. Je mag een bepaalde plek dan wel verlaten hebben, door de enigszins zoetelijke pijn van dat volgens mij bedwelmend gevoel blijf je in zekere zin vervuld van die gesublimeerde plek: het paradijs waaruit je verdreven bent of zelf bent weggegaan. Dat is niet enkel merkbaar in Het land van de handen, maar ook in mijn poëzie, in het bijzonder in Bakermat, mijn recentste dichtbundel, die daar thematisch bijzonder aan verwant is.

Bovendien is het gewoonweg eigen aan vrijwel iedereen die ouder wordt, dat hij, als hij geen slachtoffer van allerlei beestigheden is, de neiging heeft naar zijn wortels terug te verlangen. Elke weg wordt op een gegeven moment een terugweg. Het belangrijkste thema in mijn werk is misschien wel de weg! Of beter nog de omweg. Want altijd is bij mij die ene vraag: hoe raak ik verdomme terug thuis, want verdwalen wil ik niet? Maar die omweg: daar geloof ik wel in. Ik neem hem voortdurend. Hij is belangrijker dan de kortste weg. Mijn vraag is: hoeveel omwegen zijn er nodig om uiteindelijk thuis te geraken? En ja, helaas is het zo dat je, als je denkt daar aangekomen te zijn, meestal moet vaststellen dat je huis gesloopt is. Ik heb dan met mijn regressieve ziel de neiging om met de literatuur al meteen aan de wederopbouw te beginnen.

In Het land van de handen hebt u naast brieven en dagboekfragmenten ook droomverslagen ingelast. Waarom hebt u deze dromen mee verweven in uw autobiografie?

Die droomverslagen hebben te maken met mijn kijk op de werkelijkheid: ik hecht evenveel belang aan de droom als aan het bewuste leven. Er is geen enkele regel die wettigt dat de zogenaamde zichtbare werkelijkheid superieur zou zijn aan de gedroomde werkelijkheid. Ik denk dan ook aan het adagium van Hans Lodeizen, met wie ik tijdens mijn jonge jaren nogal dweepte: ‘Deze wereld is niet de echte.’ Iets van dat geloof is kennelijk gebleven, hoewel ik inmiddels veel meer down to earth ben geworden.

Zowel in uw gedichten als in uw prozawerk blijkt dat u een zwak hebt voor de kwetsbare en onaffe mens. Hangt dat samen met uw fascinatie voor het verval en de angst om vergeten te worden?

Ik heb het gevoel dat de kwetsbare mens, hij die het niet gemaakt heeft, zelf geen of onvoldoende taal heeft. Hij wordt doorgaans als een loser gezien. Maar ik wil van hem, om te refereren aan een oude dichtbundel van me, minstens een ‘feestelijke verliezer’ maken, door in zijn plaats te spreken. Bovendien vind ik dat wie onmondig is en het niet gemaakt heeft in het leven, vaak een verhaal heeft dat evenzeer of zelfs meer toe doet dan dat van wie wel succesrijk is. Ik doe dit niet uit pure mensenliefde, maar ook uit een gevoel van herkenning. Ik herken in hen de sukkelaar die ik zelf ben.

In een psychiatrische instelling hebt u talrijke contacten en gesprekken gehad met haar bewoners. Hoe kijkt u terug op deze ontmoetingen?

Tegenover de psychiatrische patiënten die in Het land van de handen voorkomen nam ik een bepaalde houding aan: ik wilde hen nooit ‘corrigeren’ of ‘normaliseren’. Ik herkende vooral hun angsten. Ook probeerde ik mee te gaan in hun verhalen die vaak onmogelijk konden kloppen met het niveau van de realiteit, maar op een ander niveau juist heel boeiend waren. Ik wilde me geenszins opdringen en weigerde mij te gedragen als een journalist die op sensationele verhalen uit was.

Ook bent u zeer open over uw depressie. Was de literatuur hierbij eerder een aanstoker of een zielsverzachter ervan?

Ik heb nooit echt geloofd, zeker niet in de eerste periode van mijn literaire carrière, in de kracht van het therapeutisch schrijven omdat ik altijd gevonden heb dat het verslavingsaspect ervan groter was dan de genezende kracht. Je krijgt er uiteindelijk meer leed van dan verzachting. Wel ben ik van mening dat schrijven op het randje van een depressie, wanneer je nog niet in de gapende put bent gevallen, heel vruchtbaar kan zijn.

Op een poëziefestival in Parijs zeg je het onomwonden: ‘Je déteste la poèsie parce que j’ai trop besoin d’elle.‘ En kunt u zich daarom terugvinden in de uitspraak van Peter Verhelst: ‘Dichten is mijn meest zorgzame manier van nadenken.’?

Ik ben met de uitspraak van Peter Verhelst maar ten dele eens omdat ik vind dat het gedicht soms slimmer is dan de dichter. Ik ben niet noodzakelijk degene die alles beheert wat er in het gedicht staat. Er zijn mensen die op dingen uitkomen die ik er zelf niet heb willen instoppen. Ik geef toe dat de lezer het vaak bij het rechte eind heeft. Hij heeft gezien wat ik niet heb gezien, maar er blijkbaar toch in heb verwerkt. Soms gaan de verhalen en gedichten met mij op de loop. In de poëzie zijn er elementen aanwezig die sterker zijn dan jezelf. Misschien bedoelt Verhelst dat van alle literaire genres de poëzie het genre is dat het meest gecondenseerd is. Het heeft een veel beperktere ruimte nodig dan proza om te zeggen wat het te zeggen heeft. Al is dit voor mij helemaal geen reden om zoals veel van mijn collega’s doen, te beweren dat het helemaal bovenaan staat in de hiërarchie van de literaire genres. Die bestaat volgens mij namelijk niet.

Mogen we tenslotte samenvatten dat de mens en de schrijver Gruwez een moderne romanticus is en het steeds zal blijven?

Ik omschrijf mezelf geregeld als een romanticus van het abattoir. Het etherische van vroeger is nagenoeg volledig uit mij weggesijpeld. Maar melancholie en heimwee blijven mijn gevoelsleven en mijn werk bepalen, ook al is alles inmiddels veel aardser en vleselijker geworden.


Meer weten en lezen over Luuk Gruwez?

Na het lezen van dit interview benieuwd geworden naar de twee delen die Luuk Gruwez publiceerde in het prestigieuze Privédomein? Beide delen, Het land van de wangen en Het land van de handen, zijn te bestellen via onze onafhankelijke boekhandel Buchbar. Wanneer je je boeken via Buchbar koopt, steun je rechtstreeks de werking van ons literair platform.

Met zijn poëzie viel Luuk Gruwez al meermaals in de prijzen. Zo kreeg Luuk Gruwez in 2009 van het publiek de Herman de Coninckprijs voor zijn gedicht ‘Moeders’. Als erkenning hiervoor krijgt Gruwez op 11 juli 2010 de culturele trofee van de gemeente Deerlijk, alwaar hij zijn jeugd doorbracht. Andere dichters die al in de prijzen vielen bij de Herman de Coninckprijs zijn onder anderen Ester Naomi Perquin, Peter Verhelst, Charles Ducal en Radna Fabias.

Enkele belangrijke dichtbundels van Luuk Gruwez zijn Wijvenheide, De eindelozen en Bakermat. Deze dichtbundels zijn te verkrijgen eveneens te verkrijgen via onze boekhandel.

Luuk Gruwez koesterde een dierbare vriendschap met zijn collega-schrijver Eriek Verpale. Een van zijn bekendste is Alles in het klein en werd in 1992 bekroond met de Provinciale Prijs voor Letterkunde van de Provincie Oost-Vlaanderen en de prestigieuze NCR-Literatuurprijs, toen de belangrijkste commerciële letterenonderscheiding in onze contreien.

Luuk Gruwez en Eriek Verpale onderhielden als vrienden een briefcorrespondentie. Hun correspondentie – voornamelijk de brieven van Verpale aan Gruwez – werd onlangs gebundeld onder de titel Beminde vriend en uitgegeven in het Privédomein van De Arbeiderspers.