Leestijd:
Helen Macdonald
“Ik voel me helemaal geen visionair. Ik zie mezelf als de ‘nerdy’ vriendin die doordramt over saaie onderwerpen – mos bijvoorbeeld, zo fascinerend! – terwijl de rest rustig een kop koffie wil drinken.”
Gesprek door Kaat Vanneste
Foto: Marzena Pogorzaly
De papegaai van Helen Macdonald is gestorven. Na 18 jaar samen lief en leed te hebben gedeeld overlijdt hij – heel plots – de nacht voor ons interview. Of ons gesprek enkele dagen kan uitgesteld worden? Geen probleem, mailen we terug. Karakters is verheugd om een van de interessantste natuurschrijvers van deze tijd te mogen interviewen, dus laten we ons door zo’n tegenslag niet uit het lood slaan.
In haar voorgaande boek, De H is van havik, probeert Helen Macdonald een havik te temmen na de dood van haar vader. Het wordt een regelrechte bestseller. Nu pakt ze in Schemervluchten uit met iets nieuws: een veertigtal natuuressays waarin de menselijke relatie met de natuurlijke wereld centraal staat. Van vogels spotten bovenop de Empire State Building over zwemmen in Latijns-Amerikaanse vulkaanmeren tot het observeren van moordlustige slechtvalken, koninklijke zwanen en goddelijke herten dichter bij huis.
Zoals altijd komt haar eigen leven daarbij ruimschoots aan bod, maar ook de Brexit, vluchtelingen en de klimaatproblematiek raken verstrengeld met biologische fenomenen in haar vaak verrassende gedachtekronkels. Helen Macdonald gaat geen enkel onderwerp uit de weg: ‘Mensen vinden het dapper dat ik over de zonsverduistering heb geschreven, omdat Annie Dillard en Virginia Woolf daar ook al bekende stukken over hebben geschreven. Maar het gaat over het feit dat de zon ‘uitgaat’, hoe kan ik daar nu niet over schrijven? Het is net alsof je niet meer over de liefde zou mogen schrijven omdat anderen er al over geschreven hebben.’
Karakters: Allereerst onze innige deelneming. We hadden uw papegaai zo graag door het beeld zien vliegen tijdens dit interview…
Helen Macdonald: Dank je. Ik ben gewoonweg heel triest. Ik vond het heerlijk hem rond mij te hebben en had gehoopt dat hij nog wat langer had kunnen blijven. Ik kijk voortdurend rond of ik hem niet zie vliegen en het huis ligt nog vol veertjes. In De H is van havik schreef ik over het rouwproces na het verlies van mijn vader, maar sindsdien is er niemand meer gestorven in mijn nabije kring. Het is vreemd hoezeer dit me doet denken aan die dagen na de dood van mijn vader, dat gevoel dat je de hele tijd zit te zoeken naar iets dat er niet meer is.
Uw nieuwe boek Schemervluchten verscheen vorig jaar in augustus in het Verenigd Koninkrijk, midden in de coronapandemie. Hoe voelde dat?
Het is echt een rotjaar geweest. Vreselijk. Toen mijn boek uitkwam, zaten we in volle lockdown en vonden alle evenementen online plaats. Dat ging best goed, maar toch miste ik het om lezers en uitgevers persoonlijk te ontmoeten op zo’n tournee. Het is altijd een hele eer dat te mogen doen.
Ook maatschappelijk gezien is het een ramp. Het is niet alleen een epidemiologisch, maar evenzeer een politiek probleem. Ik overdrijf echt niet als ik zeg dat de Britse regering de coronacrisis ongelooflijk slecht heeft aangepakt. We zijn de slechtste leerling van de hele wereld.
Net zoals bij De H is van havik staat er een prachtige vogelillustratie op de cover van uw nieuwe boek, van een gierzwaluw deze keer. Waarom verkiest u een tekening boven een echte foto?
Deze boekomslagen zijn als het ware mijn handelsmerk geworden. De illustratie is gemaakt door de fantastische tekenaar Chris Wormell. Hij baseerde zich daarbij op het werk van een negentiende-eeuwse Britse kunstenaar William Nicholson, die zeer gestileerde en suggestieve illustraties maakt. Toen we een cover zochten voor De H is van havik, stuurde ik hem een foto van Mabel, mijn havik, en binnen de 24 uur kreeg ik al een perfecte potloodtekening terug. Mijn enige puntje van kritiek was dat haar klauwen ietsjepietsje langer mochten zijn. In dit boek speelt de gierzwaluw een hoofdrol, voornamelijk in het essay ‘Schemervluchten’. Op de cover staat in de benedenhoek ook de radiotelescoop van Jodrell Bank in Engeland heel klein afgebeeld. Daarmee wilde ik een gevoel van superieure menselijke inspanningen binnenbrengen in het geheel.
Schemervluchten werd enthousiast onthaald in de Britse pers. Onder meer The Guardian, The Financial Times, The Daily Telegraph, The Independent, BBC Science Focus Magazine en Time Magazine riepen het uit tot ‘Boek van het Jaar’. Konden ook uw trouwste fans deze essays – een heel ander genre dan uw vorige boek – appreciëren?
Ja hoor! Het boek is ook in Amerika goed ontvangen. Ik hou van de essayvorm, maar omdat dit boek niet mijn allerdiepste, persoonlijke zielenroerselen bevatte, vreesde ik er even voor dat men er niet evenveel van zou houden als van De H is van havik. Maar ik hoor van vele lezers, via mail en Twitter, dat ze het een handig genre vonden tijdens de lockdown. Velen hadden een kortere concentratiespanne dan gewoonlijk en in deze essays konden ze heel even hun gedachten in en uit dippen.
Het gevoel van hoop dat doorschemert in het boek biedt bovendien troost. De meeste boeken over het milieu en klimaat zijn doemscenario’s waarin beweerd wordt dat vroeger alles beter was en dat wij de wereld naar de knoppen helpen. Mijn boek biedt een soort aandacht aan de natuurlijke wereld waaruit meer mogelijkheden spreken, waarin een ruimte weerspiegeld wordt met hoop en onzekerheid voor de toekomst, want het feit dat we midden in een milieucrisis zitten belemmert ons soms om er helder over na te denken. Ik vond het fantastisch dat lezers dat oppikten. In het essay ‘Symptomatisch’ bijvoorbeeld, over mijn migraineaanvallen, kwam duidelijk naar voren dat we niet in staat zijn iets te veranderen aan het klimaat als we té veel wanhopen. Evenzeer doen we ook niets als we té optimistisch zijn. We hebben die hoop nodig. We hebben die ruimte nodig in de toekomst om er iets aan te kunnen doen.
In een interview met de Britse wetenschapsjournalist Ed Yong op YouTube zei u dat een essay voor u ‘één kant van een gesprek is dat u wil voeren met de lezer’. Is dat uw doel: discussies voeren over deze onderwerpen?
Ik heb het gevoel dat veel natuurschrijvers graag alles haarfijn uitleggen en het liefst hebben dat hun lezerspubliek nog van niets weet. Experts zijn uiteraard belangrijk en ik wil hun expertise niet onderuithalen, maar ik werk fundamenteel anders. Als ik een essay schrijf, plan ik dat niet uit op voorhand. Het is – excuus voor het cliché – een reis, een verkenning van een idee, een gedachte of een waarneming. Ik heb altijd het gevoel dat de lezer naast me staat terwijl ik aan het schrijven ben, alsof ik hem of haar rechtstreeks vertel wat ik zie en wat ik voel. Ik hou van het idee dat we samen een weg bewandelen en samen naar de wereld kijken. De afloop is daarbij voor ons allebei een verrassing. Ik weet nooit op voorhand waar ik naartoe ga. Het is een beetje zoals wildwatervaren, je moet voortdurend oppassen waar je vaart en je weg erdoorheen slaan. Dat is heel spannend.
Het zijn dus geen traditionele essays, maar er staan ook veel verschillende soorten essays in het boek. Sommige stukken schreef ik in opdracht voor The New York Times, The New Statesman en andere magazines. Andere stukken schreef ik gewoon voor mezelf. Daarnaast zijn er zaken die plots opdoken, zoals het verhaal over mijn vader en de geiten. Een klein stukje, maar ik vond het toch belangrijk dat dat erin stond.
Het eerste essay, ‘Nesten’, begint met de zin: ‘Als kind wilde ik bioloog worden.’ Hoe beschouwt u zichzelf nu: bent u een bioloog, een wetenschapper, een historicus of een schrijver?
Ik wilde inderdaad bioloog worden, maar ik ben vreselijk in wiskunde dus dat was geen optie. Nu ik erop terugkijk, wilde ik eigenlijk een soort negentiende-eeuwse mannelijke bioloog worden: zo’n type dat de wereld rondreist en dieren verzamelt. Ik denk dat ik uiteindelijk een natuurhistoricus ben. Ik studeerde eerst Engels in Cambridge, dat vond ik heerlijk. Ik studeerde nauwelijks, maar ik las veel. Daarna ging ik aan de slag in een valkerij in Wales, zoals je in mijn boek kunt lezen (in het essay ‘Berichten uit het dal’, nvdr). Ik bracht ook veel tijd door in de Verenigde Arabische Emiraten, waar ik werkte met plaatselijke valkeniers. Dat was een ongebruikelijke stap voor iemand met een universitaire opleiding Engels. Ik ontdekte dat westerse initiatieven om deze vogels te beschermen faalden omdat ze geen rekening hielden met de diepe emotionele en culturele betekenis van zulke vogels voor de mensen die ze hielden. Dat wilde ik dieper onderzoeken aan de universiteit. Daarom volgde ik nog een master in wetenschapsgeschiedenis, gevolgd door een doctoraat in hetzelfde onderwerp. Dat doctoraat heb ik nooit afgemaakt omdat ik een ramp ben op dat vlak, maar de analytische en theoretische kennis die ik daar heb opgedaan, gebruik ik nu wel bij het schrijven. Ik was erg geïnteresseerd in mens-dierrelaties en in de geschiedenis van dierlijk gedrag. Alles waarover ik schrijf, komt daaruit voort. Ik ben echt dankbaar voor mijn geweldige tijd in Cambridge.
In uw essays ‘Veldgidsen’ en ‘Hert in de koplampen’ wilt u alles te weten komen over bepaalde soorten om ze nog meer te kunnen waarderen. Hebben we al die kennis echt nodig om natuur te kunnen appreciëren?
Zeer goede vraag. Ik worstel daar inderdaad mee. Ik hou niet van het idee dat je er niets vanaf moet weten, want dan wordt natuur gewoon een schilderij waar je naar kijkt. Dan lijkt alles hetzelfde. Mijn boek probeert onder andere aandacht te geven aan het specifieke, aan bepaalde zaken in de natuurlijke wereld die verwondering en aandacht verdienen. Toch betrap ik mezelf vaak op de angst alles te moeten weten. Alsof je minder waard bent als je de correcte naam niet kent van bepaalde soorten. Als ik terugkom van een wandeling zoek ik snel die ene paddenstoel op die ik onderweg niet herkende, zodat niemand zou weten dat ik niet wist welke het was! Op een dag besefte ik dat dat niet eerlijk was. Als ik iets niet weet, moet ik dat ook durven te zeggen aan de lezer. Het is onmogelijk om alle soorten te kennen, dat is te complex, ons brein kan dat niet aan. Zo kan één theelepeltje teelaarde al miljoenen verschillende bacteriën bevatten. Ik vind wel dat het belangrijk is om sommige namen te kennen. Barry Lopez verwoordt dat goed in zijn essay ‘The Stone Horse’. Hij zegt dat je de namen moet kennen om over de wereld te kunnen praten. Ik zou zelfs verder durven te gaan en zeggen dat je de namen moet kennen om de wereld te kunnen zien. Je moet weten dat er een verschil is tussen twee dingen die misschien hetzelfde lijken. Het maakt de wereld ingewikkelder en meer fascinerend. Maar het is geen groot gebrek als je niet alle namen kent natuurlijk.
Een ander belangrijk thema dat daarmee samenhangt, is het proberen verzoenen van de wetenschappelijke rationaliteit met een persoonlijke reactie daarop. Ik las onlangs een boek over milieu en klimaatverandering. Het was een verbluffend boek vol wetenschappelijke verklaringen, zeer goede gepopulariseerde wetenschap, maar ik had nooit het gevoel dat de schrijver enige emotionele reactie had op wat hij beschreef. Het was niets meer dan een passieve stem. Ik denk dat dat niet langer goed genoeg is. Die manier van werken is heel beperkend. We werden opgeleid in het geloof dat de objectieve stem de enige manier is om met enige autoriteit over de wereld te kunnen praten. Mijn standpunt komt voort uit de oude antropologische visie dat je je eigen gevoelens en je eigen tendensen in je werk moet steken zodat de lezer begrijpt waar je je bevindt. Zo kan de lezer de waarheidsgetrouwheid van je stellingen beoordelen in overeenkomst met je tendensen. Wetenschap en gevoel met elkaar proberen te verbinden is belangrijk voor mij, ook in dit boek. Achter elk wetenschappelijk artikel, zeker over dieren en over de natuur, zit een ongelooflijke hoeveelheid persoonlijke passie. Maar die passie mogen biologen niet in hun artikels steken, die moet eruit. We hebben zoveel wetenschappers met een groot hart rondlopen, waar steek je al die liefde?
De natuur in dit boek bevindt zich ook vaak dicht bij huis. Het gaat er niet over dat je bergen moet beklimmen om zeldzame soorten te kunnen zien. Nee, ik heb het over duiven en vogels die rond je huis vliegen. Als we het hebben over de natuur intrekken, gaat men er vaak van uit dat je ver moet reizen om de echte, wilde natuur te vinden. Dat is gevaarlijk en sluit mensen uit. Iedereen werd tijdens de pandemie aangeraden om in het bos te gaan wandelen, omdat dat goed is voor je mentaal welzijn, maar dat gaat niet voor mensen die in de stad leven met een beperkt inkomen. Zij kunnen niet zomaar het bos intrekken. Dat is onzin. Daarom ging ik op zoek naar ontmoetingen met wilde natuur die niet geprivilegieerd is, zoals de kleine springspin, zwart-wit gestreept als een zebra, die vorige maand naast mijn huis zat. Zijn Latijnse naam is Salticus. Wist je dat die een extreem goed zicht hebben? Ze kunnen zelfs de maan zien. Ik maakte er een gewoonte van om af en toe naast die spin te gaan zitten, als een soort uitbreiding van mijn wereld, in een poging om me in te leven in een schepsel met een volledig ander leven en andere wereld dan mezelf, al deelden we een huis. Iedereen kan dat doen. Als je niet van spinnen houdt, observeer dan duiven.
In uw essay ‘Verschuilen’ schrijft u dat u ervan houdt om te verdwijnen in de natuur. Zou u soms net als Henry David Thoreau een jaar lang willen verdwijnen in een hutje in de natuur, ver weg van alle beschaving?
Zijn mama deed zijn was wel nog hoor! Ik zal misschien haatmail krijgen als ik dit zeg, maar Thoreau jaagt me echt op de kast. Ik kan zijn misantropie maar moeilijk begrijpen, het feit dat hij niet van mensen houdt maar wél van de natuur. Kathryn Schulz schreef een prachtig artikel over Thoreau in The New Yorker, waarin ze vriendelijk uitlegt wat voor een vreselijke man hij wel was. Ik weet niet of het zo’n goed idee is om je volledig terug te trekken uit deze wereld. Ik betwijfel ten zeerste of de natuur een betere manier van leven is. Die primitieve glamour, die prehistorische gedachte dat we niet ons ware zelf zouden zijn in deze moderne wereld… Dat schurkt verontrustend dicht aan tegen bepaalde vormen van politiek nativisme. Daarom ben ik nogal op mijn hoede om volledig te verdwijnen uit deze wereld.
Mijn eigen verdwijningen in de natuur zijn meer psychologisch van aard. Een vorm van radicale empathie en een manier om mezelf te verbeelden in andere dieren en de wereld te zien door hun ogen. Vroeger was het een manier om aan mezelf te ontsnappen. Ik doe dat nog altijd, maar ik ben dit laatste decennium geëvolueerd. De ervaring met Mabel, mijn havik, was heel leerzaam. Ik wilde een vogel zijn om aan mijn eigen menselijkheid te ontsnappen, maar ik besefte geleidelijk aan hoe dom dat was. Toch denk ik dat we dat allemaal doen tot op zekere hoogte. Als je jong bent, denk je dat iedereen is zoals jij. Je denkt dat anderen net zo denken als jij. We moeten van die verschillen leren houden, niet alleen van de verschillen tussen mens en natuur, maar ook tussen mensen onderling. We zijn zeer uiteenlopende wezens, dat moeten we omarmen.
We zitten nu in een kritieke fase van klimaatverandering: het ‘antropoceen’, waarbij ons klimaat en de atmosfeer de gevolgen ondervinden van menselijke activiteit. De notie dat er een duidelijk onderscheid is tussen natuur en mensheid stuikt nu helemaal in elkaar. Er is geen enkel systeem op aarde dat niet beïnvloed wordt door ons, maar toch sluiten we ons helemaal af van de natuurlijke wereld. We denken dat we natuur niet mogen aanraken, dat ze speciaal is, dat we niet tussenbeide mogen komen. Het essay ‘Vogels, uitgestald’ gaat erover dat het blijkbaar wel cultureel acceptabel is om vogels te observeren en te voederen, maar niet om ze te houden. Daarmee wil ik het houden van vogels niet goedpraten, maar wil ik vooral de hypocrisie en de inconsequenties blootleggen in de manier waarop we bepalen wie er mag interageren met natuur, wie daartoe het recht heeft. Omdat dit boek zich grotendeels in Groot-Brittannië afspeelt, draait het daarbij vaak om klasse en macht. Er zit veel politiek in dit boek.
Politiek komt ook aan bod in het essay ‘Hoog die zwaan’, waarin u de typisch Britse traditie van swan-upping beschrijft waarbij zwanen op de Thames gemerkt worden. U verwijst daarbij naar het schilderij ‘Swan Upping at Cookham’ van de kunstenaar Stanley Spencer, en hoe hij ‘via het kleine, het afgebakende, een universeler domein van menselijke ervaring betreedt’.
De aantrekkingskracht van die Britse tradities is heel groot. Het zijn verhalen over het gevoel ergens bij te horen, over nostalgie. Ik hou van die verhalen. Het is goed om hun kracht te voelen, maar het is ook belangrijk om te beseffen waartoe ze kunnen leiden. Dit boek is veel meer politiek getint dan De H is van havik. Dat was belangrijk voor mij. De wereld is ook flink veranderd sinds toen, denk maar aan de Brexit.
Ik heb gesprekken gevoerd met mensen over de hele wereld over hun liefde voor kleine, groene dingen die groeien in hun tuin of vlak bij hun huis. Je kunt verre verhalen opzoeken over je voorouders, maar je kunt ook proberen je omgeving of de natuur in je buurt beter te leren kennen om je ergens thuis te voelen. Ook op die manier kun je jezelf ‘wortelen’ en ergens deel van uitmaken. Dat is zeer krachtig en kan overal gebeuren.
In ‘Essen’ beschrijft u het verlies van eeuwenoude landschappen vanwege de essenziekte, maar ook bij goed bosbeheer moeten er soms bomen gekapt worden. Dat is soms moeilijk uit te leggen. Hoe staat u daar tegenover?
We zijn vertrouwd met landschappen en houden er niet van als ze veranderen. We denken dat de beste manier om met natuur om te gaan is om ze met rust te laten. Voor vele natuurlijke omgevingen klopt dat ook, zoals de gedemilitariseerde zone tussen Noord- en Zuid-Korea, dat is een van de mooiste natuurreservaten met de grootste biodiversiteit ooit, omdat niemand die zone betreedt; of het Poolse oerbos, waarvan ik de naam nooit kan onthouden, met die enorme volumes aan dood hout (het woud van Białowieża, nvdr).
De meeste bossen hebben echter wél beheer nodig. Onze menselijke perceptie van de tijd speelt ons daarbij parten. Je kunt je wel inbeelden waarom een grasland af en toe gemaaid moet worden, omdat je alles alweer ziet groeien en bloeien in de lente. Maar toekijken hoe een bos beheerd wordt is problematischer, omdat dat de tijdspanne van een leven overschrijdt en het ons dus herinnert aan onze eigen sterfelijkheid. Het wordt ook nauwelijks onderwezen op school, al merk ik op dat vlak tegenwoordig wel beterschap.
In ‘Tekels Park’ beschrijft u hoe het wilde, idyllische landschap uit uw jeugd plaats moest maken voor netjes gemaaide grasvelden. Hoe kunt u aan mensen uitleggen dat een wilde bloemenweide beter is voor de biodiversiteit dan een glad gestreken gazon?
Dat is aartsmoeilijk. Het doet me ook denken aan de problematiek met de duivenhouders in ons land. Tegenwoordig worden wedstrijdduiven vaak gedood door valken en haviken, soorten die het momenteel beter doen dan vroeger. Daardoor heeft de gemeenschap van duivenhouders zich gekeerd tegen de milieubeschermingsorganisaties. Duivenhouders beschouwen hen als de elite, die niet ziet wat er echt gaande is. Ik kan begrijpen waarom ze boos en gekwetst zijn. Ze zien immers dat er beheermaatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld het doorprikken van ganzeneieren, terwijl er aan die roofvogels absoluut niet mag geraakt worden. Dat zijn iconen, ook voor mij natuurlijk. Ik hou van die momenten waarbij mijn eigen loyauteit op de proef gesteld wordt, net zoals in het essay over de gekooide vogels. Ik hou van onderwerpen waarbij je echt niet kunt beslissen, waarbij er geen goed of fout antwoord is.
Klassenverschil speelt volgens u ook een rol bij de benadering van biodiversiteit.
Zeker. Sommige manieren van natuurbeleving zijn enkel voorbehouden voor mensen met macht en geld, en andere niet. Die vormen van natuurbeleving voor zogezegd lagere klassen zijn echter in veel gevallen illegaal. Er zijn zaken waar ik het uiteraard mee eens ben, zoals het plunderen van vogelnesten, dat mag nu gelukkig niet meer. Maar je mag wel nog altijd op korhoenen, fazanten en patrijzen jagen als je veel geld hebt. Commerciële activiteiten of zaken met een zekere sociale status gaan gewoon voort. We zijn lichtjes hypocriet wat natuur betreft. Mochten we dat beseffen, zouden we al een grote stap voorwaarts zetten.
In het essay ‘Schemervluchten’ beschrijft u hoe sommige gierzwaluwen extreem hoog vliegen om de gevaren in te schatten die er op de zwerm afkomen. Zo zijn er volgens u in elke gemeenschap visionaire ‘hoogvliegers’ nodig die de groep waarschuwen als een koerswijziging noodzakelijk is. In dit boek beschrijft u de klimaatgevaren die op ons afkomen. Bent u ook zo’n ‘hoogvlieger’?
Dat is heel grappig, want ik zie mezelf hoegenaamd niet in die rol. Ik schreef dit essay voor de covidpandemie begon. Het is vreemd om dit nu opnieuw te lezen, alsof het een soort waarschuwing was. Ik doelde vooral op filosofen, wetenschappers en economen. Zij weten hoe de maatschappij werkt en waar die op afstevent. De dichter Percy Bysshe Shelley beweerde dat ‘dichters de niet erkende wetgevers van de wereld zijn’. Ja, veel geluk daarmee, denk ik dan, dat zijn ze nu echt niet meer. Ik zie mezelf niet in zo’n krachtige rol als visionair. Ik voel me meer als de vervelende ‘nerdy’ vriendin die altijd maar over saaie onderwerpen doordramt – over mos bijvoorbeeld, zo fascinerend! – terwijl de rest rustig een kop koffie wil drinken. Toch probeerde ik in het essay ‘Symptomatisch’, waarin ik mijn migraineaanvallen vergelijk met klimaatverandering, wel een punt te maken. Misschien ben ik heel traag en aarzelend toch een beetje die richting aan het uitgaan. Ik vind al die gewichtigheid weliswaar vreselijk, ik heb een hekel aan mensen met een te hoge eigendunk. Als ik ooit die kant uitga, moet je me echt waarschuwen.
In sommige essays legt u vanuit de natuur linken met de vluchtelingenproblematiek, zoals in ‘De menselijke zwerm’, over de grote vluchten kraanvogels boven Hongarije. Toch verwonderde het me dat ‘Het verhaal van de student’, een essay over een vluchteling, geen enkele link legt met de natuur. Het is een vreemde eend in de bijt. Hoe komt dat?
Ik mocht een bijdrage schrijven voor een boek over vluchtelingen. De man die ik daarvoor interviewde, heeft nu gelukkig een vluchtelingenstatus en werkt in het Verenigd Koninkrijk. Het interview vond plaats vlak voor de Brexit. Er woedde toen een boosaardig anti-immigratiegevoel in de Britse pers. Ondertussen kwamen ook die weerzinwekkende levensomstandigheden in onze immigratie-detentiecentra aan het licht. Daarom vond ik het belangrijk om dit te schrijven.
Je kunt dit onderwerp momenteel niet negeren in Groot-Brittannië. De media poken de discussie voortdurend op. Ik moet daarbij vaak denken aan die scène uit The Big Short, de film gebaseerd op het boek van Michael Lewis over de financiële crisis in 2008. Een van de personages zegt op het einde dat er nu wel mensen de gevangenis in zullen moeten gaan en dat ze de banken nu toch grondig zullen aanpakken, waarop de andere zegt: ‘Nee, binnen enkele jaren zullen ze gewoon de migranten en de armen de schuld geven.’ En zo gebeurde. Ik hoop dat dit niet onuitstaanbaar superieur klinkt, maar ik snap écht niet hoe je mensen kunt zien verdrinken in boten terwijl ze het Kanaal proberen over te steken, zonder dat het je iets doet.
Wat vindt u in dat opzicht van ons huidige natuurbeheer, waarbij invasieve exoten geweerd worden omdat ze ons ecosysteem verstoren. Moeten we ook op dat punt wat inclusiever zijn of gaat die vergelijking niet op?
Interessant punt! De taal die we gebruiken met betrekking tot invasieve exoten is enorm militaristisch. Het is inderdaad dezelfde retoriek die gebruikt wordt voor vluchtelingen. We zouden veel vooruitgang boeken als we die taal zouden demilitariseren voor migranten, maar misschien ook voor de natuur, al zorgen invasieve exoten wel vaak voor rampzalige effecten natuurlijk, zoals de reuzenpadden in Australië bijvoorbeeld.
Ik heb trouwens twee jaar geleden de winter doorgebracht op het eiland Midway in de Stille Oceaan. Mijn volgende boek zal daarover gaan. Er was vroeger een luchtmachtbasis van de marine op dat eiland. Daardoor zijn er veel uitheemse planten en bomen beland, wat problematisch is, ook voor de plaatselijke albatrossen. Men probeert het eiland nu weer in zijn oorspronkelijke staat te herstellen. Er vliegen ook gigantische zwermen gele kanaries rond, die nu opnieuw hun wilde kleur krijgen – groen en gestreept. Het zijn de afstammelingen van de vogels die door operatoren vanuit San Francisco naar Midway werden gebracht in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Ze vrezen nu dat die kanaries de zaden van inheemse planten zullen opeten en vinden dat we ze daarom moeten uitroeien. Die vogels hadden er in de eerste plaats toch al niet mogen zijn. Maar dat is slechts één kant van het argument, want het zijn ondertussen ook culturele monumenten, net zoals de marinebasis of het afweergeschut dat er nog staat. Het is belangrijk om natuurlijke systemen te zien als hybride systemen – systemen die duidelijk veranderd zijn door mensen – want daar moeten we mee werken. Daarom moeten we de taal aanpassen omtrent invasieve exoten.
Mensen die helemaal niet veel over vogels weten, klagen vaak over exotische parkieten in ons land, dat ze de nesten van inheemse vogels innemen, al is het bewijs daarvan in Europa niet zo groot. Het lijkt hen gewoon de logica zelve dat die exoten wel de nesten van de Britse vogels zullen afpakken. Dan denk ik: waar zijn we in godsnaam mee bezig…
Het essay ‘Lofzang’ gaat over nachtzwaluwen en over de dood van een goede vriend. U verbindt de dood vaak met vogels, waarom niet met andere dieren?
Toen ik De H is van havik schreef, voelde dat aan als een trip naar de onderwereld en terug. Het was een heel oud verhaal, ouder dan mezelf. De associatie van vogels met overleden geesten of met schepsels die van de ene naar de andere wereld kunnen gaan, is eeuwenoud. Vogels kunnen natuurlijk ook vliegen. Ze kunnen uit zicht verdwijnen, zoals de gierzwaluwen. Er bestaat geen betere metafoor voor de overgang naar een ander rijk.
In uw essay ‘Wicken Fen’ schrijft u over een herwilderingsproject: ‘Dit soort gebieden geeft tegenwicht aan het hedendaagse idee dat alles zichtbaar en toegankelijk moet zijn.’ Een gevolg van de lockdown is ook dat veel meer mensen de natuur intrekken dan vroeger. Vindt u dat alle natuur toegankelijk moet zijn voor iedereen?
Natuur is een heel gevarieerde omgeving, ook de manieren waarop we met natuur interageren zijn gevarieerd. We moeten niet denken dat er maar één manier is om de natuur in te trekken, dat is een mythe. Er moet zowel wilde, avontuurlijke natuur zijn voor actieve mensen, als meer toegankelijke gebieden voor mensen die minder mobiel zijn, zodat ook zij de natuurlijke wereld kunnen ervaren. Er is daarrond veel controversie in Engeland. Mensen zijn kwaad omdat sommige modderige paden verhard worden om de toegankelijkheid te verbeteren, waardoor ze minder ‘wild’ worden. We zouden wel wat guller mogen zijn in het toelaten van anderen in ruimten die we voor onszelf opeisen. Ik denk niet dat de rups die op drie meter van het pad ligt zo bezorgd zal zijn. Ik pleit graag voor wat meer openheid en tolerantie op het vlak van toegankelijkheid.
Over welke dieren zou u graag meer willen bijleren?
Sommige mensen vinden dat er te weinig vissen in het boek voorkomen, maar die wil ik niet echt gaan onderzoeken. Ik wil wel graag meer weten over spinnen. Spinnen zijn ideaal om te bestuderen tijdens een pandemie, omdat je ze niet ver moet gaan zoeken. In de biologie bestaat er wel een soort hiërarchie, waarbij bepaalde groepen van biologen neerkijken op andere biologen. ‘Vogel-mensen’ kijken neer op ‘reptiel-mensen’, die op hun beurt neerkijken op ‘insecten-mensen’, die allemaal neerkijken op ‘mos-mensen’. Ik weet niet waar spinnen precies in dat lijstje staan, maar ik wil die plaats zeker innemen. Ik heb talloze ingewikkelde veldgidsen over spinnen en ik ben er nooit echt toe gekomen om die te bestuderen. Als de lente komt en we zitten nog steeds in lockdown, dan vind je me op mijn knieën in de tuin om spinnen te onderzoeken.
In uw volgende boek trekt u toch weer ver weg van huis, naar de Stille Oceaan zoals u eerder al vertelde.
Inderdaad, mijn volgende boek zal wellicht Midway heten, naar het gelijknamige eiland in de Stille Oceaan, maar ook omdat ik ongeveer halfweg mijn leven ben. Het gaat over grote thema’s zoals het einde van de wereld, liefde, hoop en oriëntatie. Het kleine eiland Midway, slechts vijf vierkante kilometer groot, is een van de meest afgelegen gebieden op aarde, met ongelooflijk veel albatrossen. Als je mensen wilt belasten met schuld en schaamte over het milieu, dan zijn albatrossen uiterst geschikt. Kijk naar Charles Baudelaire en Samuel Taylor Coleridge, zij hebben het ook over schaamte en schuld in relatie tot de albatros. Ik wil over grote dingen schrijven, over eschatologie, over wat we doen als we het idee van een einde naderen. Maar om over zoiets groots te kunnen praten, moet je focussen op iets kleins. En wat is er kleiner dan zo’n mini-eiland in een uithoek van de wereld? Het boek zal gaan over instandhouding, albatrossen, marine, oorlog, en wat het betekent om een vrouw van vijftig te zijn zonder kinderen of partner. Het klinkt misschien niet echt opbeurend, maar er zullen ook grapjes in zitten, beloofd!

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief, blijf op de hoogte en win de mooiste boeken
Je ontvangt tweewekelijks een mail met de nieuwste artikelen, relevante boekentips en exclusieve winacties
Meer weten en lezen over Helen Macdonald?
Helen Macdonald kennen we vooral van haar absolute bestseller De H is van havik uit 2014 waarin ze probeert een havik te temmen na de dood van haar vader. Het boek werd internationaal bekroond met onder andere de Samuel Johnson Prize en de Costa Book Award. In 2016 ontving Macdonald voor het boek ook nog de Prix du Meilleur Livre Étranger.
Wie op de hoogte wil blijven over de vorderingen van haar nieuwe boek Midway, raden we aan haar te volgen op Twitter.
Naast De H is van havik en Schemervluchten publiceerde Helen Macdonald ook nog Shaler’s Fish (2001) en Falcon (2006). Deze boeken werden vooralsnog niet vertaald naar het Nederlands.
In het interview verwijst Helen Macdonald regelmatig naar dichters. Dat is niet toevallig. Helen Macdonald publiceerde namelijk zelf poëzie. Wie benieuwd is naar haar gedichten, kan er een paar lezen op The Literary Hub.